Plantenschat/56
← Knoopig helmkruid | Plantenschat door F.J. van Uildriks en Vitus Bruinsma
Herderstaschje |
Bolderik → |
Herderstaschje.—Capsella bursa pastoris.
Als ooit het „zeer algemeen" terecht op een plant is toegepast, dan voorzeker op deze kleine Crucifeer, die in geen weide of grasveld, aan geen wegberm of grasrand ontbreekt. Laat men haar rustig groeien, dan bereikt zij wel een hoogte van een decimeter of drie, vier, maar blijft altijd door de kleine, witte, niet erg in 't oog vallende bloempjes haar bescheiden karakter bewaren. Die bloempjes zitten aan een langgerekten tros, waaraan men meestal geregeld van onderen af bijeen kan vinden: kale tusschenschotjes van reeds opengesprongen vruchten, rijpe of bijna rijpe hauwtjes aan vrij lange horizontaal afstaande stelen, andere van die aardige omgekeerd hartvormige vruchtjes, die nog teer en fijn zijn, vruchtjes die zich pas hebben gezet, uitgebloeide bloempjes, andere in volle fleur en heel bovenaan een dichtopeengepakt hoopje knopjes. In 't bloempje kan men, als 't in de zon flink open staat, de zes meeldraden, vier lange en twee korte, en 't fleschvormige geknopte stampertje duidelijk onderscheiden, tusschen de vier kleine oningesneden bloemblaadjes op het vierbladig kelkje.
Alleraardigste dingetjes, die driekante hauwtjes met hun van buiten duidelijk herkenbaar tusschenschot, van boven in een puntje uitloopend. het overblijfsel van den zeer korten stijl, en als ge het vruchtje tegen 't licht houdt, de vele zaadjes aan beide zijden ervan gegroepeerd. Zie, hoe ze met hun steeltje erbij wat hol staan aan den eenen kant, wat zeker mee tot den volksnaam lepelblad en lepeldiefje aanleiding heeft gegeven. Het aantal zaadjes is zeer groot en zorgvuldige berekeningen hebben geleerd, dat gemiddeld één plant van het herderstaschje per jaar 64000 zaden kan voortbrengen.
Tot bij 't begin van den bloemsteel is de stengel, die uit den dunnen penwortel opstijgt, bebladerd met verspreid geplaatste langwerpige fijn getande bladeren, die met hun keurig gevormden pijlvormigen voet den stengel omvatten. Stengel en bladeren zijn een weinig behaard, iets, wat niet zoo dadelijk in 't oog valt, maar dat bij het determineeren moet worden opgemerkt, zoo ge niet van 't goede pad wilt afwijken. De onderste bladen, die een fraaie, in onze afbeelding haast al te fraai geteekende bladroset vormen, hebben geen pijlvormigen voet; ze zijn grooter, zeer smal aan den voet en min of meer spatelvormig, zoo door hun vorm meewerkend om den wortel het vocht van regen en dauw toe te voeren.