Plantenschat/68
← Gewone wederik | Plantenschat door F.J. van Uildriks en Vitus Bruinsma
Kleine en Groote weegbree |
Roode klaver → |
Kleine en Groote weegbree.—Plantago lanceolata en Plantago major.
Beide planten komen veelvuldig langs onze wegen voor. De Kleine weegbree, Plantago lanceolata met zijn lange, lancetvormige, behaarde, langzaam in een gootvormigen steel uitloopende bladeren, vindt men ook veel in de weilanden, waar zij door het vee gaarne gegeten wordt; doch de andere met gladde, eironde, doch evenals bij de vorige 5-nervige bladeren, Plantago major, ziet de boer, als schadelijk onkruid, daar liever niet.
Ook aan de bloeiwijze is overeenkomst en verschil op te merken. De bloembekleedsels vallen bij beide zeer weinig in 't oog; een klein schutblaadje, een vierdeelig kelkje en een kroontje met vier slippen heeft elk bloempje, maar klein, vliezig en bruinachtig gekleurd. Doch de andere organen der bloem trekken meer de aandacht. Als de bloemen nog knopjes schijnen, steken, tenminste bij de onderste, de draadvormige stijlen ieder met een onverdeeld harigen stempel reeds naar buiten en eerst veel later, want de planten zijn sterk protogynisch, komen de meeldraden te voorschijn, 4 in elk bloempje, wier groote, bewegelijk op dunne helmdraden bevestigde lichtgekleurde helmknoppen, dan zelfs den oppervlakkigen beschouwer niet kunnen ontgaan.
Bij beide soorten weegbree zitten die bloempjes ongesteeld dicht op elkaar gedrongen, doch bij Pl. lanceolata tot een eivormig hoofdje vereenigd op een langen, gegroefden, gemeenschappelijken steel, bij Pl. major daarentegen een langgerekte aar vormend, op een minder langen en bijna niet gesleufden steel. Deze laatste rijst bij beide planten midden uit een mooie rozet van wortelbladeren, uitstekend geschikt om het er op vallende regenwater naar het midden der plant voort te leiden.
Die bladeren vertoonen, vooral bij Pl. lanceolata, zeer mooi het verschijnsel van epinastie, een kromming van schijf en steel, zoodat een eenigszins bolle zijde naar boven gekeerd wordt. Zij doen dit als ze volop licht ontvangen, op een zonnige kale plek groeiend; de bladeren liggen dan vaak plat tegen den grond. Doch tusschen hoog gras zijn ze opgericht en wedijveren met de hooge halmen om het begeerde zonlicht van boven op te vangen.
}