Hoofdstuk VIII Psyche (1898) door Louis Couperus

Hoofdstuk IX

Hoofdstuk X
Uitgegeven in Amsterdam door L.J. Veen.
[ 46 ]
 

IX.


De oude koning was dood.

Van de driehonderd torens wapperden zwarte vlaggen en een donkere schaduw sloegen zij neêr.

Zwakke schemering viel door de boogramen in het kasteel, want de driehonderd vlaggen befloersden de zon.

Met diep bedroevende treurmuziek geleidde de stoet bij het flakkeren der lange flambouwen den goudenen doodeschrijn van den koning, de trappen af, de trappen af, naar de zeer diepe grafgewelven.

De zwarte priesters baden Latijn, het zwarte hof zong de litanie, de zwarte prinsessen zongen om beurten een langen zin van Latijn...

Emeralda, het eerst, achter den schrijn; Astra achter haar zuster; en het laatste, kleine Psyche, gehuld in haar zwarte sluiertje. Emeralda zong met een stem van kristal, Astra viel te laat in, verstrooid; en de stem van Psyche beefde, als zij alleen moest zingen, de eentonigen, langen zin... [ 47 ]

Daar, in het diepste gewelf, zetten zij den schrijn naast den schrijn van des konings vader, en zij baden, geknield, er om heen. De lage Romaansche gewelven weken terug in ondoordringbare duisternis. Zij zongen en zij baden den heelen langen dag, en Psyche was heel moê, en terwijl zij knielde neêr, met knietjes stijf, viel zij in sluimering tegen den schrijn aan van haar vader. Hare laatste gedachte was geweest te omhelzen voor het laatst zijn dierbare oude gelaat, maar zij voelde slechts het goudsmeê-werk en haar voorhoofdje deed zich pijn aan de groote ronde juweelen, die er waren ingevat...

Toen sliep zij in...

En toen het hof gebeden had, en men langzaam de trappen weêr opsteeg, om boven te huldigen Emeralda als koningin van het Rijk van Verleden, vergaten zij alle Psyche.

Zij sliep heel lang...

En toen zij wakker werd, wist zij eerst niet, waar zij was.

Toen bespeurde zij den schrijn bij het licht van de lange flambouwen.

Toen zag zij door het kristal heen van den sarcofaag het doode gelaat van den koning. Zij drukte een kus op het glas. [ 48 ]

— Vadertje! fluisterde zij bevend; waarom ben je gegaan? Ik ben nu heel alleen! Voor Emeralda ben ik bang, en Astra ziet niet naar mij om: zij ziet alleen naar de sterren. Vadertje! Vergeef me! Ik heb je bedrogen! Ik heb door het luchtruim gedraafd op den rug van het vliegende paard. Maar vadertje, het paard is mooi, en ik heb den Chimera lief! O, vadertje, ik heb je bedrogen, en nu ben ik alleen, en ik heb niemand, die voor mij zorgt! Dood ben je, vadertje, en gebalsemd, en opgesloten in goud en kristal en juweelen, en je hoort je kleine Psyche niet; je ziet niet naar je dochtertje om. Alleen! Alleen! Ontzaglijk is het kasteel; driehonderd torens staan hoog in de lucht; ik ben nooit in alle driehonderd geweest, hoe ik ook heb gedwaald. O, vadertje, o, vadertje, waarom ben je van me gegaan! Wie heeft mij nu lief, wie beschermt me voor het leven! Vadertje, vaarwel, ik blijf hier niet! Ik ga heen! Ik verlaat het kasteel. Groot is de wereld en boos, maar Emeralda is machtig en ik ben voor haar bang. Als ik blijf, zal zij mij met haar blik voortjagen in een toren, en opsluiten voor heel mijn leven, en mijn vleugels zal ik te pletter slaan tegen onbreekbare traliën. Vadertje, vaarwel! Ik blijf hier niet. Ik vlucht! [ 49 ]Waarheen? Waar zal ik vluchten! Ik weet het niet, o lief vadertje, alleen blijft je kindje achter, in de groote onveilige wereld! Alleen, alleen! O, vadertje, vaarwel, vaarwel, en voor altijd!

Zij stond. Zij huiverde. De zwarte gewelven weken eindeloos terug. In het licht der lange flambouwen zag zij de heilige spinnen, die weefden web over webbe; ze werden nooit verstoord.

— Heilige spin! vroeg Psyche, aan een groote dikke, met een kruis op haar rug. Zeg mij, waar moet ik heen?

— Je kan niet ontvluchten, antwoordde de spin, somber in de hoogte des gewelfs, in het midden van haar web. Alles is als het is, alles wordt als het wordt, geschiedt als het geschiedt, alles vergaat tot stof; iedere dag verzinkt in de diepe gewelven van de sombere putten onder ons, onder ons; alles wordt Verleden, en alles komt in de macht van Emeralda. Zoodra iets is, is het geweest, en is het in de macht van Emeralda. Poog niet te ontvluchten: dat is ijdelheid: onderga je lot. Het beste is, dat je wordt een van ons, heilige spin, en je webbe weeft. Want ons weven is heilig, ons web onverstoorbaar, en [ 50 ]met al onze webben, het een voor het ander, dienen wij de vorstin en beschermen haar schatten; de schatten van het Verleden, die achter ons weefsel vergaan tot stof.

— Maar als ze vergaan tot stof, wat zijn ze dan waar?

— Dom kind, stof is alles, het Verleden is stof; herinnering, stof; alles wordt stof; liefde, juweelen, alles wordt stof, en de heilige stof bewaken wij achter ons weven. Word spin als wij, weef je web, en wees wijs.

— Maar ik leef, ik ben jong, ik verlang, ik heb lief, en ik kan mij niet begraven in stof... O, zeg mij, waarheen moet ik vluchten!

De spin grijnsde schamper en bewoog met acht pooten, heel ongeduldig.

— Vraag mij niet naar de oorden der wereld, en naar de streken van den wind. Ik zit hier en weef. Ik ben heilig. Ik bewaak den schat van den troon. Verstoor mij niet meer met je wuftheid en laat je vleugels zich niet verwarren in de stralen van mijn web, ook al ben je geen mot, maar prinses van het Rijk van het Verleden...

Psyche werd bang. De spin ontzag haar omdat zij was een prinses, maar aasde toch met een boosaardig instinct... En zij deinsde [ 51 ]terug. Zij sloeg een laatsten blik op het doode gelaat van haar vader, en snelde de honderden trappen op. In alle hoeken zaten de heilige spinnen en bewogen de pooten. In huivering snelde zij hooger. Waarheen? Zij dacht wel aan hare liefde, den goudblonden Chimera, maar samen zoû hij nergens met haar kunnen zijn voor altijd. Ze zweefde met hem door het ruim, en hij bracht haar terug in het slot. Zij lot was: zonder rust het luchtruim te doorvlerken. O, zo ze Chimera was als hij, zoo had ze twee krachtige vleugels, in plaats van prinsesse-wiekjes, zij had hem dan overal vergezeld...!

Waarheen? Boven uit de troonzaal klonk fanfaregejubel. Daar werd Emeralda gekroond. Waarheen?? Zij vluchtte naar het terras... O, als Emeralda haar miste, hoe boos zoû ze dan zijn! Zij kon nooit meer terug. Vaarwel bloemen, zwanen, duiven!

De driehonderd zwarte vlaggen befloersden den dag. Zij zoû den Chimera nooit zien naderen. O, als hij kwam, en zij hem niet zag, en zij hem niet wenkte, en hij vlerkte voorbij! Hij was haar eenig heil! Zoo het moest, zoû zij wachten, dagen lang op de [ 52 ]tinnen. Als Emeralda haar maar niet liet zoeken! O, dan was de waterval daar, dan stortte zij zich voorover, voor altijd, voor eeuwig, in het regenbogende watergeklots!

Een wind stak op. Dàt was de wind, die haar liefde aanvoerde! De vlaggen bewogen en belemmerden haar het gezicht. En hoewel ze niets zag, wenkte zij als in wanhoop en riep zij:

— Chimera, Chimera!

Afkomstig van Wikisource NL, de Vrije Bron. "https://nl.wikisource.org/w/index.php?title=Psyche/IX&oldid=173228"