Rotsgalmen/’t Beklag van Motanabbi
← De bruid | Rotsgalmen (1854) door Willem Bilderdijk | Blindheid → |
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants. |
’t Beklag Van Motanabbi.
Mijn oogenblikken gaan verloren in ’t versmachten
Naar Wijsheid, onder volk vol logenleer en waan.
En ’t leven dat me, ô Gods, uw gunst had toegestaan,
Waarom genoot ik ’t niet by wijzer Voorgeslachten?
Of, waarom zijn voor ’t licht mijne oogen opgedaan!
Naar Wijsheid, onder volk vol logenleer en waan.
En ’t leven dat me, ô Gods, uw gunst had toegestaan,
Waarom genoot ik ’t niet by wijzer Voorgeslachten?
Of, waarom zijn voor ’t licht mijne oogen opgedaan!
***
Dus zongt ge, ô Oosterling. Maar ik, hoe moet ik klagen
Voor de ijslijkheên gespaard van deze jammerdagen
Van onzin, wrevelmoed, en dolheid, en geweld!
Die Godsdienst, Vaderland, die alles neêr zag vallen,
My-zelf……! Maar wat ben ik by zoo veel duizendtallen,
Verongelijkt, verjaagd, mishandeld, en geveld?
De Wijze ontzet zich niet schoon duizend donders knallen,
Den Christen — is ’t gespeld.
Voor de ijslijkheên gespaard van deze jammerdagen
Van onzin, wrevelmoed, en dolheid, en geweld!
Die Godsdienst, Vaderland, die alles neêr zag vallen,
My-zelf……! Maar wat ben ik by zoo veel duizendtallen,
Verongelijkt, verjaagd, mishandeld, en geveld?
De Wijze ontzet zich niet schoon duizend donders knallen,
Den Christen — is ’t gespeld.
1821.