Rotsgalmen/Gedenkdag van doopwijding

Aan de Onchristenen dezes tijds Rotsgalmen (1854) door Willem Bilderdijk

Gedenkdag van doopwijding

Vrijheid
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants.
[ 42 ]
 

Ten Gedenkdage der Inwijding van onze teêr geliefde vrienden in ’s Heilands gemeenschap.

Ja, ’t zij in eindeloos verwisslen en verwrikken
Dat alles hier op de aard zijn duur bestendig roemt;
Gods Almacht schiep ons niet voor enkele oogenblikken,
Nog eer te niet gegaan dan zelfs de mond ze noemt.
Voorheen en toekomst, ach! om niet vervult gy de ooren,
En vleit verbeeldingswaan met d’ ijdelen naam van THANDS;
   In ’t aan te grijpen, reeds verloren,
    En schaduwschijn by flikkerglans. —

Toch eeren wy den dag, die ons aan de Aard gegeven
En ’t oog geopend heeft voor ’t prikk’len van dit licht:
Toch danken we U, ô GOD, voor de intrede in dit leven,
En streelend is aan ’t hart die zoete dankensplicht!
Te recht! — Een oogwenk slechts van ZIJN, zelfs op der Aarde
Met jamm’ren overstelpt, was nog ’t onschatbaarst goed;
   Ondenkbaar, Godlijk in zijn waarde,
    Als drop uit Uwen levensvloed.

Ja, heerlijk is die drop, ô Algenoegzame ader,
Die al wat levend heet met zelfbesef doorvliet:
En heerlijk zoet de dank, ô onze, ô aller Vader,
Die ’t kinderlijk gemoed by zulk een gaaf ontschiet.
Hoe zou ’t erkentlijk hart het oogenblik niet vieren,
Waarin ’t uit diepe nacht voor ’t licht ontwikklen mocht,
   Het oog uw schepping door mocht zwieren,
De borst, in ’t luchtgegolf naar stem en adem zocht!

Ja, heerlijk! — Maar op nieuw, maar voor geene aard, herboren,
Voor geen genot van ’t aardsch, voor geen verganklijk slijk,
   Maar voor Gods onbezwalkte Chooren,
[ 43 ]    Voor Gods, voor Jezus zalig Rijk!
   Voor de Eeuwigheid herteeld ten leven,
    Door ’t waschbad van ’t verzoenend bloed!
Wie zou dien blijden dag geen juichend welkom geven,
    Geen Gode-dankbren zegengroet! —

   Geliefden — ! ach, hy is herschenen,
Die zege- en zegendag, dat blij Geboortelicht!
   Komt, dat we ons in gejuich vereenen!
    Ja, thands is ’t vreugdenöffer, plicht.
   Gods Heilgen vierden in den hoogen
   Dien dag, voor ’s hemels Throon gebogen,
    Met Hallelu-Jahs toen hy wierd:
   Gods Englen groetten ’t morgenkrieken
   Met vrolijk uitgeslagen wieken: —
    De Hemel heeft dien dag gevierd. —

    Geliefde vrinden, meer dan vrinden,
Deelhebbers in mijn ziel, in ’t hart dat voor u slaat!
Het Feest van ’t broederlijkst, van ’t Godlijkst hartverbinden
    Vernieuwde met dees dageraad.
   Ja, heden, op ’t gezegend heden,
    Riep Jezus u, ten hemel af:
   « Voor u heb ik aan ’t kruis geleden;
    » Voor u droeg ik der zonde straf,
   » Mijn bloed is over u vergoten,
    » Gereinigden, — gy zijt mijn prijs!
   » Mijn zegen-, heil-, en Rijksgenooten!
    » Uw erfgoed is mijn paradijs ! » —

   Ja, Dierbren, wie Zijn zoenbloed baadde,
Die voert Hy aan de hand voor ’t heilig Englendom
   Ten roem der vrije Heilgenade,
    Ten overwinningsteeken om!
   Voor ’t Englenchoor, voor al de Chooren
   Door ’t heilig waschdag, weêrgeboren,
    En biedt hen aan voor ’s Vaders throon.
   « Zie (zegt Hy,) wie Gy my gegeven,
   » Wie ik gewonnen heb ten leven;
    » En, Vader! spiegel in uw Zoon! » —

   Daar stort op heldre lichtstraalvlerken
    De Geest der heiliging op de aard! —
   Daar scheuren lucht- en nevelzwerken,
    En de Oogst des Hemels wordt vergaârd!
   Triomf! de wolken oopnen, dalen …
   Ontelbre Hemelzonnen stralen,
    En ’t Hallel klinkt ons in ’t gemoet …
[ 44 ]   Mijn God, waar ben ik! — Wat verrukking! —
   ô! Wat zijn uren van verdrukking,
    Neem alles, Goël! neem mijn bloed! —

   Dan ach, bedwingen we ons. — Wy zinken!
    Ja, zinken in onze onmacht neêr.
   Met U in ’t kleed van licht te blinken,
    ô Heiland — ! Neen, ik kan niet meer,
   Vergeef in ’t woest aâmechtig bruizen
   Dat de aderen in ’t hoofd doet zuizen,
    ’t Vermeten dat tot Uwaart stijgt! —
   Leer, boezem, leer gelooven, hopen,
   Tot de Almacht u Zijn hemel open’,
    En stoutgespannen snaren, zwijgt!

   Mijn vrienden, ’t oog tot God geheven,
    Met voor Zijn weldaad dankbre borst!
   Zijn Geest zal om de Zijnen zweven
    Wier boezem naar Zijn Volheid dorst.
   Hy hoort, en vangt de zielsgebeden
   Aan ’t diepgetroffen hart ontgleden;
    Ja, hoor, doordring ons, reine Geest!
   Wy — vlechten wy de handen samen,
   En danken we in ’t verzekerd AMEN,
    Voor ’t vieren van dit dierbaar Feest!

   Ja, Amen, ja, Gy zult verhooren,
    Gy die ’t gebed ons stort in ’t hart,
   En d’eens ten leven weêrgeboren’,
    Aan ’s werelds schakelnet ontwart!
   Ja, HALLEL juicht ons ’t bloed in de aderen,
   Die U in naam van Jezus naderen,
    Den Menschenzoon en God in ’t stof.
   Ja, Amen, Ja, Gy zult verhooren,
   Gy hebt het Jezus toegezworen,
    Ja, Amen, Vader! dank, en lof!

 1823.