Rotterdamsche Courant/1825/Nummer 144/Parijs den 27 November
‘Parijs den 27 November’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit de Rotterdamsche Courant, donderdag 1 december 1825, [p. 1]. Publiek domein. |
PARIJS den 27 November.
Gisteren is voor het koninklijk hof van Parijs de zaak van het blad le Constitutionnel voortgezet, en heeft de advocaat Dupin voor hetzelve het woord gevoerd. Daags te voren had hij eene memorie in druk laten uitgaan en aan de regters rondgezonden, waarin hij handelt over het beſtaan van godsdienſtige genootſchappen of maatſchappijen, die niet door de wetten erkend worden en waarin hij tegen dc acte van beſchuldiging heeft willen aantoonen, dat in den tegenwoordigen ſtaat van wetgeving die genootſchappen verboden zijn; dat, zelfs wanneer het nuttig mogt wezen eenigen daarvan te herſtellen, tot dusverre hunne verſchijning onwettig is en ſtrijdig met het publiek regt des Rijks, niet de goede orde, met de ſouvereiniteit des Konings en met alle vorige gewijsden, en dat door het beſttijden van den geest, waarmede men veronderſtelt, dat een of ander dier genootſchappen bezield zijn, door den perſoon of daden van eenige hunner leden aantevallen, men den godsdienst van den Staat niet heeft aangerand, maar de wijze leerſtelſels der Gallikaanſche Kerk heeft verdedigd.
De toevloed van nieuwsgierigen, die het pleidooi wilden hooren, was buitengewoon groot, en de aandrang in de zaal zoo ſterk, dat men eindelijk gedwongen geweest is de deuren te ſluiten en de venſters te openen, om aan de digt op elkander ſtaande hoorders lucht te verſchaffen.
Drie uren lang heeft de heer Dupin geſproken en alle de punten van beſchuldiging, tegen de Conſtitutionnel ingebragt, pogen te wederleggen. Door het bijbrengen van verſchillende echte beſeiden, waaronder zeer belangrijke, heeft hij aangetoond, dat het blad, hetgeen hij verdedigde, geene ongegronde aanvallen tegen ſommige geestelijken had gedaan en vooral daarop aangedrongen, dat dit blad nooit het catholocismus, als godsdienst, maar wel het ultramontanismus, als opinie had aangetast.
De advocaat des Konings heeft verzocht te mogen antwoorden en daartoe is de audientie acht dagen uitgeſteld.
— Volgens de laatſte brieven uit Madrid ſchijnt het, dat de leden van het corps diplomatiek, na den val van den miniſter Zea, aan het ſpaansch gouvernement om opheldering gevraagd hebben over den weg, dien het voornemens was inteſlaan, waarop de hertog de l’Infantado aan alle de vreemde ambassadeurs, den 5 dezer, eene nota gezonden heeft van dezen inhoud:
„De booze uitleggingen, die zonder reden aan de maatregelen ſchijnen gegeven te zijn, die door ’s Konings voorzigtigheid, tot geluk en welzijn der volkeren, door de Goddelijke Voorzienigheid aan zijne vaderlijke zorgen toevertrouwd, voorgeſchreven waren, hebben Zijne Majeſteit eene groote verhindering en diepe droefheid veroorzaakt.
„De beginſelen en niet de perſonen ſtellen het Gouvernement van Zijne Majeſteit te zamen en die beginſelen zijn geworteld in zijn hart, van waar zij alleen voortkomen; even zoo zullen zij, die hij met de magt bekleedt, nooit anders zijn dan de tolken van zijnen vrijen wil, dien zij niet beperken, noch bepalen, maar dien zij enkel uitleggen en volgens ’s Konings bevel kenbaar moeten maken. Dus beſtaat er geene verandering in het ſtelſel der regering, hoewel gewigtiger redenen en omſtandigheden eene verandering in de perſonen gevorderd hebben. Iets anders te vermoeden zoude de grootſte belediging zijn voor het verheven karakter des Konings en zijne kieschheid kwetſen. Zijne Majeſteit, die levendig doordrongen is van erkentelijkheid en opregte vriendſchap voor zijne hooge Bondgenooten, kan en zal in het minſte niets veranderen in de naauwe betrekkingen, die hij met hen heeft en behoudt. Zijne buitenlandſche politiek is onveranderlijk; de achting en billijke inſchikkelijkheid, die hij aan de bevriende Mogendheden verſchuldigd is, worden uit zijne eigene dankbaarheid en uit innige overtuiging geboren en niet uit eenige bijzondere inzigten; deze betrekkingen zullen in alles op denzelfden voet blijven, zonder eenige verandering [te] ondergaan. Zijne Majeſteit zoude zijne regtſchapenheid en de onpartijdigheid zijner Bondgenooten hoonen, indien hij de gedachte konde voeden, dat zij konden vermoeden, dat hij anders zoude handelen en daardoor de banden van vriendſchap verbreken of ten minſten verzwakken, uit bijoogmerken, ten behoeve van bijzondere perſonen, met wier lot dat eener monarchie, noch de grondwetten, noch beginſelen van het Gouvernement zeker niet verbonden zijn of zijn kunnen.
„De Koning, door God aan het hoofd geſteld van het groote huisgezin, dat de ſpaanſche monarchie uitmaakt, is beter dan iemand in de gelegenheid, om hare wenſchen, ware verlangen, de rampen die haar ſedert lang treffen en de hulpmiddelen, die zij behoeft, te kennen. Zijne Majeſteit gelooft het overbodig te verzekeren, dat in het beſtuur van zijn rijk hij nimmer van den weg afwijken zal, dien hem deze overwegingen en redenen, welke zijne eenige regels voor zijn gedrag zijn, aanwijzen.
„Zijne Majeſteit beveelt mij uitdrukkelijk van u deze officiele mededeeling to zenden, om die ter kennis van uw hof te brengen, ten einde zijne ware voornemens door boosheid of de minſte dubbelzinnigheid in geen verkeerd daglicht geſteld worden.”
Het corps diplomatiek heeft hierop een antwoord aan den eerſten miniſter gezonden, welks inhoud nog niet publiek is.
— Den 26 dezer waren de 5 per cents geconſolideerden 95 francs 50 centimes a contant en tegen ultimo 95 francs; de 3 per cents 65 francs 50 centimes a contant en 64 francs 70 centimes tegen ultimo; de actien van de Bank 2080 francs, en Napels 80 francs.