Schouburg/Deel III/Naamrol 164-175
< Schouburg/Deel III/Naamrol 110-163 | Schouburg/Deel III/Naamrol 164-175 | Schouburg/Deel III/Naamrol 176-211 > |
---|
164
daar hy reeds zoo veer in de Konst gevordert was dat men zig daar over mag
verwonderen. Ik heb in 't Konstkabinet van den Heere Jakob Hiskia Machado, in 's
Gravenhage, een kleen stukje van hem gezien, verbeeldende een Soldaatje, zoo
natuurlyk, konstig en uitvoerig geschildert, dat het onder de Konst der braafste
Nederlantsche meesters van dien tyd hangen mag.
[Jakob Torenvliet]
J A K O B T O R E N V L I E T is geboren te Leyden in 't jaar 1641. Zyn Vader had
veel op met zyn Zoon, en was gewoon hem in zyn Jeugt tot yver aan te moedigen,
door schoone beloften. Dit geloofde hy, en 't strekte hem ten spoor, dog hy verzuimde
niet (de begeerte is het leeven van de ziel) 't elkens meer beloften aan te winnen,
zeggende dikwyl, Vader als ik nu een Meester zal geworden wezen, zal ik dan een
mooy kleed hebben, zal ik dan een deegen draagen? zal ik dan een pluim op myn
hoed hebben? enz. Waar op zyn Vader hem doorgaans met een slepende stem,
gewoon was te antwoorden (want beloften zyn haast getelt) Ja zoon. Dit werd onder
de genen die aan des zelfs huys verkeerden ten spreekwoord, zoo dat, wanneer
hun iemant iets kwam te vergen, zy dan antwoorden, Ja zoon.
Wanneer hy nu zoo veer in de konst gevordert was dat hy braaf teekenen en een
goet pourtret schilderen konde, vertrok hy van Leyden naar Rome, om zig voorts in
de Konst te oeffenen; mede hebbende tot Reisgezel en Konstgenoot N I K O L A A S
R O S E N D A A L , geboren te Enkhuizen in 't jaar 1636, die een Braaf Historyschilder
geweest is; en na dat hy uit Italie wedergekeert in Holland veele fraaije konstwerken
gemaakt had, stierf hy in 't jaar 1686.
t.o. 164
165
T O R E N V L I E T te Rome gekomen was kostelyk uitgedost met een Fluweelen Rok,
met zilvere knoopen, een pluym op zyn Hoed, en voorts 't een na 't ander, zoo dat
hy zig zelven naau kende; en als hy voor d' eerstemaal by de Schilders, die van zyn
kennissen waren, in de Herberg kwam, en een glas meer als naar gewoonte
gedronken had, begon hy met hun te spotten; om dat s'er wat schraal en ongezien
uitzagen. Naderhand maakte hy 't nog slechter; want staande in de deur van de
Herberg, en ziende een troep dorstige Schilders om de deur zwieren als Byen om
de Suiker, vraagde hy aan de geenen die by hem stonden, zyn dat ook al
Bentvogels? en als hem Jageantwoord wierd: antwoorde hy met opgestreken
knevels: Ik dagt dat het bedelaars waren: em dats'er zoo geplukt uitzien. Dit werd
onthouden, en als hy in de Bent zig liet inhuldigen, zwegen zy tot zyn geld opgesmult
was, en zetten hem toen die smaatwoorden betaald.
Want daar moest naar ouder gewoonte (was het zeggen) wanneer zy den nacht
overgezeten hadden, tot verluchting, en om den vaak uit de oogen te dryven, nog
een wandeling gedaan worden,
Daar de Nieuwling schoon vergult
Door zyn Bentnaam, en gehult,
Met zyn Bult, den troep gaat leiden,
Trouwverzelschapt van de beiden,
Aller oudste van de Bent,
Tuk op schuimen en gewent
Zulke knapen; zulke groenen,
Hunne goudbeurs schoon te boenen.
Dog me leert 'er ooit voor niet?
166
Deze toont hem in 't verschiet
Tivoli met waatervallen,
't Lustverwekkenste der dallen
Van 't geheeleRoomsche lant.
Geen wyst aan den and'ren kant,
Grotten, en gesloopte muuren,
Die den tyd en spyt verduuren.
Elk op ouden luister bromt,
Toen men by de grafsteê komt.
Van God Bacchus daar een wyngert
Geestig is omheen geslingert.
Hier begintmen weer terstont,
Drank te bieden aan den mont,
't Bloeyen van de Bent te drinken,
En van hand tot hand te klinken,
Tot zy zien het laatste gelt
Aan den Kroegwaard uitgetelt.
Onder den hoop waren 'er die het oude spreekwoord van Ja zoon, waar van ik
gemeld heb, nog onthouden hadden. Deze maakten de rest op om dat zy hem met
dien naam zouden doopen. Hy zulks in die vrolykheid niet opmerkende, beelde zig
in dat zy hem gebentnaamt hadden naar den Ridder Jazon, den verwinnaar van 't
Gulde vlies, en was daar meê wel in zyn schik, tot den volgenden dach, toen 'er
hem uitleg van gedaan wierd. Maar dit was niet te herroepen.
Hy was ruim 29 jaren als hy te Rome kwam, als aanstonts blyken zal, en had toen
al veele pourtretten geschildert, daar hy roem door behaald heeft; als inzonderheid
den Heer Korn. Schrevelius met zyn vrouw en kinderen in een stuk, daar Joh. Blasius
een lang gedicht opgemaakt heeft, aan welks einde hy zyn zangnimf dus doet
spreken:
167
Ik wyk voorT O R E N V L I E T : zyn zwieren in het Schilderen,
Verbeelden een Apel.
Gaf hy na konst, en geest, aan dit zyn leste streken,
De Beeltenis, die nu een schaduw is, zou spreken.
Dit was in den jare 1661.
Naarstig en yverig heeft hy te Rome zyn tyd waargenomen met teekenen, naar
de Schilderyen van Rafael, Paulo Veronees, Tintoret, en zoo voorts naar de
beroemste konstwerken, die in paleizen en Kerken ophingen, in welken yver hem
zyn Reismakker Rozendaal stadig verzelde, die even als hy een braaf tekenaar
was; waar van wy thans, zynde Slachtmaand 1718, de bewyzen zien; zynde eenige
dagen koopdag gehouden tot Amsterdam van de lang vergaarde papier - en
penceelkonst van T O R E N V L I E T , by zyn leven.
Tusschen beyde hadden wy vergeten te zeggen, dat hy ook verscheiden jaren
te Venetien gewoont en de Konst geoeffent heeft. Daar hy ook een vrouw trouwde
die veel geld had, welke hy meebragt als hy wederkeerde tot zyn geboortestad
Leyden.
Gelyk ik van veelen gemeld heb, dat zy niet gelukkig met hun Konst geweest
hebben: even zoo moet ik ook van hem zeggen. 'T is waar, gedult is het gereedste
hulpmiddel in dusdanig geval. Maar 't is egter smartig, als men ziet dat anderen die
minder Konst bezitten, als het spreekwoort zeit, door de waerelt rollen, daar zy 'er
door kruipen moeten.
Hy overleed in 't jaar 1719. Zyn Beeltenis staat in de Plaat F. 15.
[Izaak Paling]
Hem volgt zyn Konst- stadt- en tytgenoot
168
IZAAK PALING. Deze heeft tot onderwyzer in de Konst gehad den berugten Abr.
vanden Tempel. Hy heeft naderhand verscheide jaren in Engeland gewoont, en
daar geleegenheid aangetroffen om zyn brave penceelkonst te oeffenen, van waar
hy wederkeerde in 't jaar 1682, en zette zig neer in 'sGravenhage, daar hy een groot
getal van de aanzienlykste luiden door zyn penceel afgemaalt heeft. Thans is hy
nog in leven, en hout in zyn ouderdom die oeffening tot zyn tydverdryf.
Ik gis, als men uyteyffering maakte hoe veel pourtretschilders de Waereld van tyt
tot tyt in vergelyking van Histori-schilders gehad heeft (buiten de broddelaars en
brekebeenen die door geen andere sporen als winzucht genoopt worden) dat zy op
't minst 30 tegen 10 zouden bevonden worden. Met verwonderinge stond ik te kyken
als ik te Londen kwam, en zag dat daar niet (eenige wynige uitgezondert) als pourtret
- schilders gevonden wierden. Dit doet my besluiten dat de gelegenheid, maar niet
de geneigtheid, en eygen drift, zoo veele pourtretschilders maakt. Want dit is zeker
dat de meesten pryselyker konstoeffeninge verlaten, daar toe aangedreven door
het blinkende voordeel dat zy daar in zien uitschynen, en voldoen in dat opzigt hun
geneigtheid en oogwit, dat is, Geld winnen. Veele nogtans zyn 'er geweest die altyd,
en tot het einde hunnes levens, by hun eens verkoren wyze van schilderen, en
verkiezinge, zig gehouden hebben, zonder daar van te willen afwyken. Ik weet wel
dat hartkoppigheyd een klip is daar velen schipbreuk op geleden hebben, maar
weet ook met een wel, dat de genen die zig by tyds, als de weerhaan, gedraait
169
hebben naar 't geen hun voordeeliger scheen, dikwils daar heel wel by gestaan
hebben, als by voorbeeld.
[Johannes van Haansbergen]
J O H A N N E S V A N H A A N S B E R G E N , geboren tot Utrecht in 't jaar 1642 op
den 2 van Louwmaant, ging van daar 1669 wonen in den Haag, daar hy ook
gestorven is op den 10 van Louwmaant 1705.
Hy had de Konst geleert by Korn. Poelenburg, en was door vernuft en vlyt zoo
veer in die wyze van schilderen gevordert, dat zyne Konststukjes menigmaal voor
zyn meesters werk wierden aangezien, wyl hy de verkiezinge, schikking der Beeltjes,
gronden, agterwerken en de luchten zoo geestig helder en aangenaam wist na te
bootsen. Egter waaren de zelve zoo haast niet verkocht als geschildert; waar door
zyn stukken wel in getal aangroeyden, maar de geldbeurs niet deeden zwellen.
Overzulks wert hem geraden zig tot het schilderen van pourtretten te begeven, zoo
om dat zulks eerder, en meerder voordeel toebrengt, als om dat zyn vleyend penceel
hem daar in byzonderen dienst zoude konnen doen, inzonderheid omtrent het
schilderen van Jonge Juffrouwen, die graag het zuiver lelywit, en frisse rozekoleur
zien doorsteken in haar pourtret. Ik wil niet zeggen dats' 'er alle meê behept zyn:
maar die daar toe geneigt zyn, geven het door zoodanige bedekte wyze van
uitdrukkingen te kennen, dat 'er geen Edipus toe noodig is om het raatzel
t'ontzwagtelen. 'T is my gebeurt dat ik 'er een van diergelyken aart schilderde: die
my onder 't schilderen vraagde, welke verwen wel het hoogste in prys waaren? waar
op ik dan zonder agterdenken te hebben antwoorde dat d'Ultramaryn, Carmyn, en
Florentynse Lak
170
wel de dierste verwen waren. 'T leed niet lang of zy vervolgde aldus: Ik geloof dat
het wit ook wel diere verf is?en als ik naar rede van dat geloof vraagde, kreeg ik
tot antwoort: Om dat ik zie dat gy 't zelve zoo schaars gebruikt, 't geen my
stilzwygende wat meer daar van deed gebruiken. Dit heeft Haansbergen (na ik aan
veele van zyne pourtretten bespeurt heb) ook wonder wel in acht genomen, die ook
een grooten roem daar door kreeg: welke goude vlugt hy ook wel waarnam eer die
voor by schoot; en waarom niet? 'T is verstant de gelegenheid, daar het al van
afhangt; te kennen, en zig daar van te bedienen, zeit de Heer D. van Hoogstraten
in het kantschrift op Fedrus Fabelen p. 185, en Augustyn Niphus zeit van Trogus:
Deze oordeelt dat het wyze luiden past, zoo dra de Fortuin klopt, de deur te openen:
want eens weg gegaan zynde komt zy niet weder.
Ik weet wel dat de Spaanse spreuk zeit: De Fortuin zelf vergelt met woeker den
genen die 't gedult hebben van uit te wachten. Maar dit gaat zoo zeker niet. Jan de
Baan (om onder de Broederschap te blyven) die vermaarde pourtretschilder, werd
door de Fortuin in zyn tyd minnelyk aangelachen. Hy lietse agteloos voorbygaan,
en zy kwam, schoon hy daar naderhand wel om gewenst heeft, niet weerom. Men
leert de waarde van een zaak(zeggen d'oude wyzen) best kennen uit het vermissen
van de zelve. Maar dan is het ook veeltyds te laat. Dus kan de Schilderjeugt dit
gezegde tot een grondles nemen.
Onze Haansbergen (om weder ter zake te komen) had zig dan van zyne vorige
wyze van konstoeffeninge begeven tot het schilderen van pourtretten. Het lukte hem
wel (gelyk ook de konsthan-
171
del, daar hy zig met den Jode, drost van 't Haagse Hof, ingewikkelt had) en hield
zig daar by tot het eynde van zyn leven.
't Beurt yder, die zig tot dusdanige veranderinge in de Konst begeest, niet, dat
het van zulk een gelukkigen uitslag is. Dog hier van is ook wel het onvermoogen
de oorzaak. Niemant beter als de man zelf kent zyn kragten: maar zonder daar agt
op te geven gebeurt het veeltyds, dat wanneer een Schilder de gelegentheid van
een pourtret te mogen schilderen aan de hand krygt, hy zulks om het voordeel dat
hem toelagt maar onderneemt, schoon het dikwils gedaan zynde niemant minder
als het voorwerp gelykt. Men wilkwansuis geen kooren(als het spreekwoord zeit)
van den Moolen wyzen, 't gaa daar meê zoo 't wil.
Zeker Engelsman nergens anders op afgerigt als op 't schilderen, en vergulden
van Rozen, die men gewoonlyk tot cieraat van de zoldering der Scheepskajuiten
plaatst, had in een kroeg meer verteert dan hy betalen kon. De waard die geen
ander middel 't zyner voldoeninge zag, als door hem dit te laten verdienen, vergde
hem een Leeuw in zyn uithangbord te schilderen. De Schilder, die daar geen
handeling van had, riedt hem, dat het beter zoude zyn dat hy daar een Roos op
schilderde, maar de Huiswaart wilde daar niet naar luisteren. Als hy dan onverzettelyk
by zyn voorneemen bleef, en een Leeuw wilde geschildert hebben, zeide de
Schilder-Baas, it is very well, j will paint you a Lion, but et shall be als much like a
Rose, as yon ever see. Dat is: 'T is heel wel, ik zalje dan een Leeuw schilderen:
maar het zal zoo wel een Roos gelyken alsje ooit hebt gezien.
172
[Eglon vander Neer]
E G L O N VANDER N E E R , Raad, en Kabinetschilder van zyn Keurvorstelyke
Doorluchtigheid Johan Wilhelm, is geboren tot Amsterdam in 't jaar 1643. Hy was
de zoon van A E R N O U T anders A A R T V A N D E R N E E R , die in zyn lentejaaren
is geweest Majoorby de Heeren van Arkel. Onderwyl zig oeffenende in de Konst,
begaf hy zig naderhand, wanneer hy tot Amsterdam kwam wonen, geheel daar toe,
en is berugt geworden door 't schilderen van uitvoerige Landschapjes, inzonderheid
maanluchten.
E G L O N , die in zyn Jeugt aanleiding tot de Konst vont by zyn vader, kreeg
genegenheid tot het schilderen van beelden. Des werd hy besteld tot Amsterdam
by den braven Konstschilder Jakob van Loo, uitmuntende in 't schilderen van naakte
beelden, inzonderheid vrouwtjes.
De Konstlievende Heer Nicolaas van Suchtelen, Borgermeester tot Hooren, heeft
een groot stuk van hem gehad, verbeeldende het Bad van *Calisto, 't geen Konstig
geteekent en geschildert was. Ook heb ik een Luitspeelster van hem gezien die
heel de handeling van Jan Lisgeleek, beide gejaarmerkt 1657.
Onze vander NEER zo veer gekomen dat hy op eigen wieken kon dryven, vertrok
naar Vrankryk, om zyn Konst te oeffenen, en werd met zyn twin-
- Calisto, dochter van Lykaon, die van Jupiter in de gedaante van Diana bekropen werd;
bezwangert zynde van Diana en haren maagdestoet verstooten. De verklaarders van
d'ongelooffelyke Historien willen, dat Calisto zig zelf van schaamte verschool, in een Beerenhol
daar zy door de Beeren verslonden wierd, en dat wanneer zy nooit, maar wel een Beer, daar
uit te voorschyn kwam, het verdichtsel dat Calisto in een Beer herschept was, daar zyn
oorspronk uitgenomen heeft.
173
tigste jaar Schilder van den Graaf van Dona, toen Gouverneur in Oranje, in wiens
dienst hy 3 of 4 jaren bleef, wanneer hy weder in Holland kwam, en trouwde met
Maria Wagensvelt tot Rotterdam, wier vader geheimschryver was van de Rechtbank
van Schieland, daar hy een goede som geldsmeê behuwlykte, dog een groot deel
daar van verkwiste met pleiten. Advocaten(zeit Pater Abraham in zyn Boekje van
de Ambagten) zyn als een wagen die altyd dient gesmeert te worden.
By deze vrouw kreeg hy 16 kinderen, van welke maar twee of drie de Schilderkonst
geoeffent hebben.
Naa de dood van deze Vrouw, in Braband zynde om zyn Konst te oeffenen, kwam
hy kennis te krygen aan een Schilderes, de Dochter van den berugten Konstschilder
Du Chattel, die hy trouwde. Deze Juffrouw Du Chattelstak uit in 't schilderen van
kleene pourtretjes in Miniatuur.
Deze, na dat hy 9 kinderen by haar verwekt had, is tot Brussel gestorven.
Naa het verloopen van vyf jaren is hy te Dusseldorp voor de derdemaal getrouwt
met Adriana Spilberg, Dochter van Johannes Spilberg, Hofschilder van Johan Willem
Keurvorst van de Palts, en Weduwe van den Konstschilder Willem Breekvelt, na
dat zy 11 jaren Weduwe was geweest, in Wintermaant van 't jaar 1697. Dog hy
leefde maar 6 jaren na zyn trouwdag met haar: want hy overleed te Dusseldorp in
't jaar 1703 op den derden van Bloeimaand, en werd met een aanzienlyke rouwstacie
ten grave geleit.
Zyn Weduw bleef in dienst van 't Hof tot het
174
uiteinde van des Keurvorsten leven. Thans houd zy zig nog bezig in 't oeffenen van
de Konst.
Wat nu de Konst van onzen vander N E E R aanbelangt, de zelve verdient datze
geprezen word. Hy was een braaf pourtretschilder zoo in levensgrootte als in 't kleyn.
Onder zyn afbeeldingen word inzonderheid geroemt het pourtret van de Princes
van Nieuburg, 't geen hy door ordre des Konings van Spanje geschildert heeft, 't
geen hem zoo wel beviel dat hy hem daar voor niet alleen rykelyk beloonde maar
hem ook den tytel van zyn Hofschilder gaf. Dog hy heeft nooit in Spanje geweest,
maar zig aan 't Hof des Keurvorsts van de Palts gehouden, daar hy verscheide
uitvoerige Kabinetstukjes geschildert heeft, en dat ('t geen te verwonderen is) zonder
verval in de Konst, en in de zelve uitvoerigheid als voor heen, tot zyn zeventigste
jaar toe.
Hy schilderde ook veeltyds gezelschapjes op de Moderne wys gekleed als Terburg,
somwyl ook wat anders, aangezien hy tot verandering geneigt was.
Als hy in Braband woonde begaf hy zig tot het schilderen van Landschappen en
Kruiden, daar hy gelegenheid toe vont; want hy woonde te Brussel in de
Cellebroersstraat, daar agter zyn huis een groote woeste hof was, die zig tot tegens
den wal van de Steenpoort uitstrekte, waar in hy allerhande wilde kruiden zelfs
aankweekte, die hy gebruikte om naar te schilderen, tot welk einde hy een klein
huisken, 't geen hy alzins konde verplaatsen waar hy wilde, had laten maken, waar
hy in kon zitten schilderen dicht by de voorwerpen. 'tAmsterdam by den
Konstlievenden David Amori heb ik een redelyk groot stuk van hem
175
gezien, waarin Ceres verbeeld stond zoekende mee een brandende Fakkel door
rotsen en spelonken naar haar geschaakte Dochter *Proserpina. Dit Tafereel is
wonderlyk uitvoerig geschildert, inzonderheid de Distels, Kruitjes, en stam van een
Boom omwoelt met klim, dog om der zelver uitvoerigheid wat scherp. Hy heeft de
eer dat Adriaan vander Werf, de Rotterdamschen Fenix in de Konst zyn Leerling
geweest is.
Hy was in zyn doen byzonder naerstig, en zyn vernuft altyd werkende, zogt hy
steets naar schoone en vaste verwen, daar hy byzonder opgestelt was: maar moe
van langer te zoeken zey hy tegen zyn Leerling even gemelt, Zoek niet naar verwen;
daar zyn 'er thans genoeg, die goet zyn, leer die maar wel gebruiken. Welke les hy
wel tot zyn geluk betracht heeft.
[Godfrid Schalken]
GODFRID of GODEFRIDUS SCHALKEN is geboren te Dordrecht, daar zyn vader
Rectorder Latynsche Schoole was, in 't jaar 1643.
De genegenheid tot de Konst deed hem de oeffening der talen, schoon hy daar
in veer gevordert was, vaar wel zeggen. Hy begaf zig eerst ter onderwyzinge van
S. van Hoogstraaten, naderhand van Gerard Dou, welkers behandeling hy vry wel
heeft weten na te bootsen, als nog te zien is aan een zyner Konststukken 't geen
in 't Kabinet van
- Proserpina werd van Pluto, als zy bezig was met bloempjes op te gaderen in haar schoot,
geschaakt, en naar zyn onderaarts Ryk vervoert. Zie Nazoos 5 B. van de Hervorm. 't 4
Hooftstuk. In aloude tyden werd deze verbeelding dikwerf op Tomben, en Grafzerken verbeeld,
om hier door het wegrukken van des menschen ziel van 't lichaam aan te duiden. Ook ziet
men het zelve verbeeld op een Gedenkpenning van Faustina, door die van Niza gemunt.