Schouburg/Deel III/Naamrol 96-109
< Schouburg/Deel III/Naamrol 64-95 | Schouburg/Deel III/Naamrol 96-109 | Schouburg/Deel III/Naamrol 110-163 > |
---|
96
Podagraof de Jicht, die hem niet zelden zyn rust stoorde: Egter heeft hy nog
verscheiden pourtretten op zyn bed zittende geschildert, tot dat deze kwaal in zyn
ingewanden geslagen, hem de dood aanbragt, op den 15 van Louwmaand 1684.
Hy liet nevens zyn grooten roem, van wegen zyn schilderkonst, een weduw met
negen kinderen na, van welke hem twee in de Konst na gestapt zyn, Theodorusen
Konstantyn, aan welke op hun beurt gedagt zal worden.
Wat de waarde van zyn Konst aanbelangt, daar van behoeft niets gezeit,
aangezien de zelve thans gretig opgezogt, by de waardigste Nederlandsche
penceelkonst, in de Kabinetten werd gehangen.
[Abraham Genoels]
Vele hebben het zwaarste in de Konst, namentlyk 't Historieschilderen betragt,
anderen zig met een gering deel der Konst vergenoegt, en weer anderen door een
middelweg, tusschen die twee uitersten zig een weg tot hun geluk gebaant. Onder
deze tellen wy ABRAHAM GENOELS, gebentnaamt Archimedes, geboren binnen
Antwerpen, 1640, die het Pourtret- en Landschapschilderen t'effens ten voorwerp
zyner bespiegeling stelde.
Zyn eerste onderwyzer in de Teekenkonst was Jaques Backereel, van het geslacht
der Backereelenaan welke wy, met het begin der sestiende Eeuw gedagt hebben,
by welken hy van zyn elfde tot zyn vyftiende jaar bleef, dagelyks zig vlytig oeffenende
in de Konst. Toen bespeurende dat de Konst der perspectiveof Deurzichtkunde,
noodwendig dient geweten voor een Schilder, liet zig daar in onderwyzen door Nic.
Firelansvan 's Hertogenbosch.
t.o. 96
97
De Reislust bekroop hem allengs meer en meer, en de zugt om vremde Landen te
bezien, wakkerde op, tot dat hy 1659 in 't begin van 't jaar zyn reis (onder het geleide
van Georg. Remeesdie van zyn Vader tot opzigt over hem gesteld was) aanging.
Tot Amsterdam gekomen (alzoo door Braband geen gelegentheid was, aangezien
de Koning van Spanjen met Vrankryk in Oorlog was, en de Vyandlyke partyen zig
alzins ten platten Lande verspreiden) zogt hy van daar te scheep naar Vrankryk te
komen, dat hy zoo gereed niet vond, en overzulks tyd genoeg had om de Hollandsche
Steden, en de fraaije konstkabinetten te bezien, tot dat 'er eenige Schepen met
koopmanschappen geladen, verzelt met eenige Schepen van Oorlog van Rotterdam
't zeil gingen, met de welke hy mede voer op Diepe. Van waar hy vorder reisde op
Parys, daar hy welkom was by zyn Neef Laurens Frankvan Antwerpen, een fraay
schilder in 't klein. By dezen vond hy Françiscus Millévan Antwerpen, een jongeling
maar 17 jaren oud, dog van een snedig begryp en groot vernuft, 't geen klaar bleek
aan 't weinige dat hy toen nog geschildert had, zoo dat onze GENOELS ziende zyn
yver en bekwaamheid hem de beginzelen der Doorzichtkunde leerde. GENOELS
bleef aldaar eenigen tyd schilderen met Millé, die in korten tyd verwonderlyk in de
Konst toenam, en met de Dochter van L. Frankzyn Nigt trouwde. Wat hy boven
dien van hem getuigt zullen wy in des zelfs levensbeschryving gedenken.
'T leed niet lang of G E N O E L S kreeg gelegentheid aan de hand om eenige groote
stukken te schilderen om te dienen tot patroonen voor Monsr. Gi. de la Noire
Tappeissier. Dit waren
98
acht stukken met levensgrote Kindertjes en Landschappen voor den Marquis de
Louvois, die toen eerst getrouwt was, en die voorts de rest van zyn Kamers liet
beschilderen, en die aangenomen had Monsr. Gilbers Seué, een der twaalf
Professoren de l' Academie Royale de la Peinture & Sculpture, in welk werk hy hem
behulpig was.
Ondertusschen werd hem vergunt een plaats in 't Paleis van den grooten Prioor
van Malta om twee van die gemelde groote stukken daar af te schilderen, daar hy
veel bezoek van Lief hebbers kreeg, waar door dit werk traag voort ging, en nog te
meer, om dat hy dagelyks ging naar de voorstad St. Germainten huize van meer
gemelde Seuédaar hy de vrye tafel had, en goed daggeld toe, om Landschappen
te schilderen in stukken, voor de Princes van Condé. Van dien tyd af begon zyn Kar
(als het spreekwoord zeit) op een maklyk zandpat voort te rollen.
Hy liet in 't Faubourg St. Germaineen kamer stofferen voor hem en voor zyn
knecht, die een Edelman was, wiens Vader in een gevegt gebleven was, en kreeg
daar eenige stukken te maken voor den Ambassadeurvan Engeland: waardoor de
Hoofden van het schilders Konventvan de Voorstad hem wilden dwingen aan het
recht van hun Konstgenootschap te voldoen. Waar over hy raadpleegde met
meergemelden. Seuédie hem ried zig aan te geven aan de Koninglyke Academie,
en te gaan naar de Gobelins, by den Directeurvan die Academie C. le Brun, en aan
de zelve iets van zyn penceelwerk te vertoonen, gelyk hy deed. Dees vraagde straks
of hy voor den Koning wilde schilderen, dat hy naar verdienste van zyn werk zou
worden betaalt, en
99
een jaarlyks geschenk daar en boven genieten, 't welk voor hem geen brok was om
te verpruilen; des beet hy straks toe. Hier op werd hy in de Koninglyke Academie
ontfangen met de gewoone plechtigheden. Dus kwam hy te schilderen in de Gobelyn,
dog bleef nog in 't Faubourgwonen, aangezien hy zyn woord had gegeven aan
Monsr. Noiret, Professorvan de Koninglyke Academieom twee stukken te schilderen
tot het konstkabinet van den Hertog van Orleans, op een Kasteel gebouwt door
Henrik den vierden, twee dagen reizens van Parys; in welken tusschentyd een
Kamer voor hem te Gobelinsverzorgt was, en werd hy van le Brungesteld aan 't
schilderen van de Landschappen der berugte stukken, verbeeldende de Historie
van Alexander den Grooten, door Gerard Oudrankonstig in koper gebragt, en onder
de waardigste printkonst geschat.
Oudranziende zyn geestige behandeling van boomen, maakte voor hem eenige
platen ree, en spoorde hem aan tot het etsen. 26 zoo kleine als groote Landschappen
maakte hy in 't koper, waar van ik 'er 12 ken, (dog deze heeft hy te Rome geëtst)
die los en geestig behandelt zyn: dog heeft Boudewyntwee van de grootste geëtst,
een met de Pompoenen naar een schildery, en d'ander naar een teekening daar
toe gemaakt. In dien tyd was Joh. v. Huchtenburgde Bataljeschilder te Parys, daar
hy kennis meê hielt.
Eenigen tyd hier na werd hy uit order van den Koning gezonden om een
afteekening te maken van het Kasteel van Marimontby Brussel, om in een Tapyt
geweven te worden, op welke reis gemelde Huchtenburgen Boudewynshem
verzelden tot Amiens; van daar op Ryssel, Doornik, Ber-
100
gen in Henegouwen en zoo op Marimont, alwaar hy het Kasteel teekende van drie
gezigten, en kwam naar elf dagen te Antwerpen. Dit was in 't jaar 1669 of 70; en na
dat hy zyne vrienden en konstgenooten bezogt had, vertrok hy weer na Parys, en
schilderde het zelve, tot een patroon voor de Tapytwerkers. Maar het leed niet lang
na dien tyd, of hy nam, door Reislust gespoort, afscheid van den Koning, en vertrok
weder naar Antwerpen, van te voren afgesproken hebbende met den braven
Konstschilder Bartoletom van daar naar Luik te vertrekken; dog zy misten malkander;
want Bartolet al een dag te voren eer hy kwam, vertrokken was. Waar door de
voortgang van de Roomse Reys geschort bleef, tot den Herfst van 't jaar 1674. In
dien tusschentyd maakte hy een groot kamerwerk om 'er Tapyten naar te weven
voor den Grave de Monterey, toenmaals Gouverneur van de Spaanse Nederlanden,
waar toe (op dat het spoedigen voortgang hebben zou) hy ook andere aanstelde:
als Furnimet nog drie andere cieraad-schilders. Babtist Menoiéstelde hy aan de
Bloemen, den ouden Boelvan Antwerpen aan de Vogelen, Nicasiusvan Antwerpen,
aan d'andere Dieren, en Boitéaan 't Bas-reliefte schilderen. Hy maakte ook een
stuk (t'zyner gedagtenis) voor de Konstkamer t'Antwerpen, en verscheiden pourtretten
in Qly- en Waterverf, gelyk ook eenige kleine Landschapjes.
De Roomse reis (voor gemeld) vastgesteld en rugtbaar geworden, maakte hy
Reisgenootschap met den Heere Marselis Liberechts, die nog eens te Rome geweest
was, Pieter Verbrugge vermaard Beeldsnyder, Fr. Moens van Mid-
101
delburg, en een Canonik van Lier. Hier by kwamen nog Clovet, plaatsnyder van
Antwerpen. Abraham van den HeuvelKoopman van Napels, en SoldanioKoopman
van Venetien. De Reis ging aan op den 8 van Herfstmaant 1674. van Antwerpen
op Keulen, na vier of vyf dagen verblyf aldaar te scheep op Ments, en van daar met
het Marktschip op Frankfort, naa drie dagen verblyf met de Koets op Augsborg, van
daar met Paarden langs Tirol, Hinsbroek, Trenten, Traviseen Mestre, van daar te
scheep naar Venetien en langs Ferrareop Bolonien, naar vier dagen verblyf met
Paarden op Loretteen voorts op de kleine steden tot Rome, waar zy kwamen op
den 4 van Slachtmaand. Dus heeft hy 't my in een brief op gegeven, als ook dat hy
1674 op den 3 van Loumaand in de Bentbroederschap kwam, en Archimedesten
Bentnaam kreeg, nevens Pieter Verbrugge, dien zy Ballon, en Fr. Moens de Vlucht
doopten. De getuigen die hun Bentbrieven onderschreven, waren.
Alberto Clovet, gebentnaamt ZantzakPlaatsnyder van Antwerpen.
Gillis de Montgebentnaamt BryberghSchilder van Antwerpen.
Gielis vander Meerengebentnaamt Voorwintschilder van Antwerpen.
Abraham Breugelgebentnaamt Ryngraafschilder van Antwerpen.
N. van Haringhegebentnaamt MitridaatApotheker uit Vlaanderen.
Monnavillegebentnaamt de Jeughtschilder van Brussel.
102
Marcello Liberechtsgebentnaamt Papegayschilder van Antwerpen.
Jan Babt. Breugelgebentnaamt Meleagerschilder van Antwerpen.
Adriaan Honichgebentnaamt Lossenbruyschilder Hollander.
gebentnaamt de Mengelaar
David de Koninggebentnaamt de Rammelaarschilder van Antwerpen.
Michiel van Barspalmgebentnaamt de StandvastigheidBeeldschilder uit
Vlaanderen.
Donauvillegebentnaamt de Winkelhaak, Antwerpenaar.
Nicolaas le Grandgebentnaamt 't Vermaak, Antwerpenaar.
Bartolomeus Martensgebentnaamt de Bocaal, Goutsmit, Antwerpenaar.
Nicolaas Piemontgebentnaamt de Opgangschilder, Hollander.
Bartolomeus de Riemergebentnaamt de ToetsteenGoutsmit, Antwerpenaar.
Philippo vander Doesgebentnaamt Orpheus, schilder van Antwerpen.
Robbert du Valgebentnaamt Fortuinschilder van 's Gravenhage.
Giacomo de Dekkergebentnaamt de Gulden Regenschilder.
Fransois de Meyergebentnaamt de Uitstelschilder Hollander.
F. Ziereneelsgebentnaamt de Lelieschilder uit de Meyery van 's
Hertogenbosch.
Kornelis de Bruingebentnaamt Adonis.
F. Matheusdaar genaamt de Vromeschilder van Antwerpen.
103
De rest die na kwamen waren; Daniel Sytergebentnaamt d' Avondstar, schilder van
Weenen. Hans Martyngebentnaamt de Moet, Hoogduitscher. Peeter Hofmans
gebentnaamt Janitzervan Antwerpen. Schoonjansgebentnaamt Parrhasiusvan
Antwerpen, Karel de. Vogelgebentnaamt Distelbloem, van Mastricht; Jacomo van
Staverdengebentnaamt d'Yvervan Amersfoort, Gommarus Woutersgebentnaamt
de Riddervan Antwerpen, Gasper van wittelgebentnaamt de Toortsvan Amersfoort,
Theodoor Vissergebentnaamt Slempop, Jacomo de Heusgebentnaamt de Afdruk,
van Utrecht, Bernard Baillengebentnaamt de HemelPlaatsnyder van Antwerpen.
...... de Bakkergebentnaamt Virgilius, Poëet van Brussel. Jacomo Blondel
gebentnaamt de WeymanPlaatsnyder van Antwerpen. Deeze acht laatste had hy
elk in 't byzonder op een doek geschildert, en zy hingen in 't rond op zyn Kamer.
Welke hy liet aan Gasp. van Wittel, nevens Theodoor Helmbreker zyn besten vrient.
Boven deze gemelde kwamen 'er nog veele tusschen beide, en laat in den avond
zweven als de muggen om de kaars die al meê een smeer uit de pan kregen. En
ik geef den Lezer te denken, hoe veel Wyn 'er op dit Bentfeest wel over de lippen
gestort is, en hoe veel spys door de tanden vermaalt eer de kakebeenen vermoeit
waren. Trouwens 't is altyd geen vetpot, en die 't somwyl wat schraal hebben, doen,
als 't hun gebeuren mag, provisie op.
Men kan uit het getal der Bentvogels, waar van wy zoo even den Naamrol zagen,
welke van zyn Doopmaal gesmult hebben, ligt besluiten dat hy
104
een styve Goudbeurs moet gehad hebben, wanneer hy te Rome zig liet inhuldigen
in de Bent. Deze(zeit S.v. Hoogstraten) is in onze Voorouders tyd ingestelt tot
verkwikking der sluimerende geesten. Daar ontfangt men de groene aankomelingen
met geestigen toestel en naakte vertooningen en vereert 'er met nieuwe namen van
kragtigen zin. Daar spoeltmen de zorg en laatdunkenden waan in zoeten Albaan
af, en herwiegt met de genen, die nog niet wel gebakert zynenz.
Het voornaamfte dat hy te Rome geschildert heeft zyn twee groote stukken en
een kleinder voor den Kardinaal Jacomo Rospigliosi, als ook des zelfs afbeeltsel,
als mede twee groote stukken voor den Ambassadeur van Spanje Marchese del
Corpio.
Alle jaren ging hy in den Herfsttyd twee of drie maanden buiten Rome in Dorpen,
of Gebergten zyn verblyf houden, om fraaije gezichten van Landschappen naar 't
leven te schilderen of te teekenen, welke Modellen, Teekeningen en opgerolde
Schilderyen hy tusschen Bootseerzels Mosaicwerk, en afgietsels van marmere
beelden, in kassen inpakte, en die voor af te scheep op Vrankryk zond.
In den jare 1682 op den 25 van Grasmaand verreisde hy van Rome, met den
Antikenbeeldsnyder Lavironvan Antwerpen, en twee Franse Beeldsnyders Cavalier,
en Monier, over Florence, Siena, Pisa, Livorne, Genua, Niosa, Villa Franca, Schouta,
voorts te Land op Muilen, van daar op Marselie, op Avinjon, en zoo de Roneop tot
Lion, en met Paarden over Forrarenop Rouanede Loireaf tot Orlians, en zoo op
Parys; daar hy eenigen tyd zyn verblyf moest houden tot het Konings Schip haven-
105
de, waar in hy zyn kassen met Konst ingescheept had, gaande onderwyl zyn oude
kennissen bezoeken.
'T Schip aangekomen en zyn kassen ontpakt, deed hy met een Konststuk van
zyn hand present aan Kar. le Brun, en met een veel grooter aan Mons. Colbert,
waar na hy vertrok met de Karos op Ryssel, voort op Doornik en Gent; en kwam op
den 8 van Wintermaand 1682 tot Antwerpen, daar hy nu nog in leven zynde, woont.
Zyn Konstliefde en zucht tot den opbouw der Konst, is zoo groot dat hy in zyn
oude dagen verscheiden jonge schilders en beelthouders, in de gronden van de
Mathesis, Doorzichtkunde, Geometerien Bouwkunde onderwyst. 's Mans Beekenis
kan men zien in de Plaat D II.
[Maria Theresa, Anna Maria en Francoise Katharina van Thielen]
Verscheiden voorbeelden hebben ons voor heen doen zien, hoe Broeders van een
en de zelve Ouders geboren, elk eene gantsch verschillige wyze van
Konstoeffeningen hanteerden. Thans ontmoet ons een zeldsaam voorbeeld van
drie zusters, welke van een zelve geneigtheid gedreven, te gelyk zig in 't bloem
schilderen oeffenden: als met name,
MARIA THERESIA geboren te Mechelen 1640 den 17 van Bloeymaand.
A N N A M A R I A in den jare 1641. en F R A N C H O I S E K A T H A R I N A VAN
THIELEN 1645. Zy hadden de Konst van haren Vader Jan Philip van Thielen, Heer
van Kouwenberg (die een Leerling van Pieter Segers was) geleert. Zy waren 1662
nog in leven, oeffenende zig tegens elkander om prys, dog my is nooit van hare
Konstwerken in handen gekomen; maar Korn, de
106
Bie zeit, dat hare penceelwerken waardig zyn met goud betaalt te worden. Welke
ook verder in zyn rym te kennen geeft, dat ANNA en KATHARINA ook daar en boven
zig somwylen oeffenden in 't beelden schilderen.
Het schynt dat de Konstgodes, zig zoo niet bint aan land en plaats, of zy wekt
somwyl ook brave geesten in een ander Waerelts oort; om dat een land, een stad,
of een volk niet alleen met dien luister pryken, of op die eer, dat hun het voorrecht
van Konstenaren op te wiegen alleen van de Konstgodin vergund waar, bogen
zoude.
[Gerard de Laires]
GERARD DE LAIRES, een konflbloem zoo schoon als licht in geen eeuw weer staat
gezien te worden, ontsproot te Luik, in 't jaar 1640. Zyn Beeltenis kan men zien in
de Plaat E. 13.
Vele hebben gemeent dat hy een Leerling van den berugten BARTOLET (wiens
Beeltenis mede in de Plaat E. 14. is te zien) geweest is. Wy willen dit in 't geheel
niet betwisten; maar het grootste deel van dien roem zyn Vader Reynierdie een
braaf schilder en in dienst van de Prins van Luik, t' samen met *B A R T O L E T was
toewyzen. Zyne Konstwerken worden weinig minder dan die van B A R T O L E T
geschat, aangezien dat zyn penceelhandeling met die van BARTOLET over een kwam:
gelyk my ook van zyne schilderyen zyn voorgekomen, die men voor eigen
penceelwerken van
- B A R T O L E T ] sommigen meenen dat hy een Brabander of Nederlander is geweest, uit zynen
bynaam Flaman: gelyk ik ook nog een proesdruk heb van een print door onzen Lairesgeëtst,
daar eenige Amazonen te paard zitten, aan welke een doode Leeuw vertoont word, daar hy
met eigen hand Bartolet Flaman Inventorheeft onder geschreven, ten bewys dat die naar
een schildery of teekening van Bartolet gevolgt is.
107
B A R T O L E T zoude hebben aangezien. Alleen was hy wat ruwer in zyne
behandelinge, nog zoo in een smelten de niet.
Onze L A I R E S had dan by die gelegentheid ook toegang tot dien grooten meester
in de Konst, die van zyne jeugt af in verscheiden talen geoeffent, groote geneigtheid
voor de oudheidkunde had, en naar Rome trok, om 't geen hem in boeken, of
printvertooningen aangetoont was, nader in de eigen Friesche op de Keizerlyke
kolommen en eerepoorten te beschouwen, en zelf af te teekenen: alwaar hy in
eenige jaren verblyfs aldaar, door zig zonder- ophouden naar schoone voorbeelden,
daar Rome vol af is, te oeffenen, een hoogvlieger in de Konst geworden is. Dit is te
zien aan zyne penceelwerken, die groots van gedachten, woelig in hunne schikking,
vlak of breed geschildert, en konstig geteekent zyn. Waar door L A I R E S dan een
denkbeeld van 't geen men Antyknoemt, en de Italiaansche penceelkonst agting
geeft, kreeg; 't geen hem naderhand door ander behulp (gelyk wy op zyn plaats
zullen aanwyzen) volkomen onderricht is. Daar bevens heeft hy de printkonst van
Petro Testa al vroeg, eer de zelve by anderen in Nederland gezien waren, gekent,
en inzonderheid in zyne wyze van teekenen zig daar van bedient, als klaarlyk in
zyne eerste teekeningen te bespeuren is. Dit zeg ik niet tot 's mans verkleining,
maar tot zyn roem en ten bewys van zyn goed oordeel, waar door hy de prysselykste
behandeling heeft weten te verkiezen, en zig ten voorbeeld te stellen. Want zig te
bedienen van een anders vernuft, zoo dat het ontleende niet afsteekt, als een nieuwe
lap op een ouden bedelaars mantel, vereist een goed oordeel. 'k Heb
108
daar ook niet tegen dat het dus geschiet, en pleit voor die vryheid myner
Konstgenooten, als Andr. Pels voor de Dichters, in zyn Gebruik en Misbruik des
Toneels:
Indien Virgilius wist goud te puuren uit
Den drek van Ennius, en eenen ryken buit
Haalde uit Homerus: zoo 't den lof niet kon verkleinen
Van d'allerbeste blyspeldichter der Romeinen,
Dat hy twee spelen van Menander smolt in een,
Toen hy zyne Andria toestelde: en mag 't zoo heen,
Dat Plautus, Nevius, en Ennius uit taalen
Van anderen 't sieraad van hunn' gedichten haalen,
Ja vaak de stelling, en den slyl: en is 't geen schand
Voor u Guarini, dat gy in uw Vaderland,
Dat ge in uw' moedertaal hebt Tasso uitgekozen,
En met de stof van zyn Amintas zonder blozen
Uw Pastor Fido siert?.................
............... En kan het steeds betamen
Aan Moliere, dat hy zonder zig te schamen,
Volgt in zyn meeste werk de Italianen na,
Die hunne geestigheen, en kwinten zonder gâ
Uit Aristophanes weerom, en Plautus trekken;
Ja zal het hun tot lof, in plaats van laster strekken? enz.
Dus doende hebben ook d'oude Konstschilders lof verdient, als zy het prysselykste
uit anderen hebben ontleent, vervormt, verschikt, en dus de Konst by trappen tot
meerder volmaaktheid doen opklimmen; waarom zou dit nu tegen gesproken worden?
dog (gelyk ik boven gezegt heb) dat het zoo geschiede, dat men niet kan zeggen
dat ze een beeld, dit's een arm, been enz. van dezen
109
of genen gerooft, maar dat d'ontleende deelen, zoo in het geheel versmelten dat'er
niets van door steekt, op dat hun niet gebeure als den Rave in de Fabel wedervoer,
die zyn zwarte pennen had uitgeplukt, en zig met de vederen van andere vogelen
oppronkte, tot dat elk de zyne wederhaalde, en de Rave naakt stond te kyken, en
van elk bespot werd.
Onze meening hier ontrent by tusschenreeden klaar genoeg te kennen hebbende
gegeven willen wy onze levensbeschryving vervolgen.
G E R A R D L A I R E S neemt besluit om zyn geboortenstad te verlaten ( geen sant
zeit de spreuk, word verheven in zyn land) en zyn fortuin elders te zoeken. Hy zet
zig tot Utrecht ter neer, maar vint ten eersten niet 't geen hy zogt, nog kon daar met
zyn penceelkonst te recht raken, dus hy somwyl uit noot, een haartschut, of
luisfenbord moest schilderen. Iemant, die aan zyn deur woonde, ried hem een paar
stukjes te schilderen, ende zelve naar Amsterdam te zenden om die aan den
konsthandelaar Gerard Uilenburg te vertoonen, gelyk geschiede. Jan van Peé en
Grebber schilderden op dien tyd voor Uilenburg, en maakten met hun beide zoo
veel Frans uit, dat zy de brengster der twee stukjes, die geen Duits konde spreken,
verstonden, en antwoord konden geven. En beziende deze twee stukjes in tegen
woordigheid van Uilenburg prezen de zelve naar hunne waarde, t'effens verwondert
dat zoo een konstlicht door onverstand als door een donkeren mist bedekt werd,
en rieden Uilenburg de zelve te koopen, welke daar op aan de brengster vraagde:
hoe veel geld zy daar voor eiste? die tot antwoord gaf: zoo veel als hy beliefde te
geven. Uilenburg bood haar 60