Theo van Doesburg/Balans van het nieuwe/1

Balans van het nieuwe

Auteur [Theo van Doesburg]
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Datering in De Stijl, 4e jaargang, nummer 12 (december 1921): pp. 176-177
Bron De Stijl. [deel] 2. 1921_1932. Complete Reprint 1968. Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, 1968, pp. 148-149.
Auteursrecht Publiek domein

[p, 176:]

[...]

BALANS VAN HET NIEUWE

Aan de hand van een overzichtelijke internationale documentaire, betrekking hebbende op de algemeene ontwikkeling der beeldende kunst, zal het ons mogelijk zijn, in een der volgende nummers van „De Stijl“ een balans van het beeldend Europa van heden op te maken. Dit artikel is daarvoor een populaire inleiding. Uit deze balans zal blijken, met hoeveel inconsequentie, met hoeveel halfheid, globaal genomen: met hoeveel individualisme er nog te rekenen valt bij de vorming van een beeldende levensaanschouwing. Juist door deze gehechtheid aan het oude, wordt het noodzakelijk, dat de zeer wenige, maar daardoor juist zeer intensieve en invloedrijke pogingen, om een werkelijke nieuwe beelding voor leven en kunst op te eischen in alle vormen gewaardeerd en met alle middelen gesteund moet worden. Opvallend is de verslapping van het westelijk Europa, terwijl daartegenover de noord-oostelijke zône, zich actief voor de consequenties van het nieuwe gaat inzetten en een daadwerkelijk aandeel in de strijd om het nieuwe aanvaardt. Ik ben tegenover de spottende aanvallen der conservatieve en middelmatige elementen verplicht, dat wat ik het nieuwe noem eenigszins nader te omschrijven.
Onder het nieuwe is te verstaan de beleving van den diepsten levensinhoud, de populariteit, (verschillend te omschrijven als: idealiteit en realiteit, geest en natuur, het abstracte en het concrete enz) als ongescheiden en onscheidbare werkelijkheid. Synthetisch: ondeelbare contrastbeleving.
Verschijnen in kunst als: direct bepaalde beelding (d. w. z. zonder hulpmiddel van natuur, voorspelling of symbool) dus met het middel der kunstsoort zelve. De

176


[p. 177:]

verschillende ontwikkelingsphasen, die het nieuwe hielpen de verwerkelijken, bewijzen ons, dat dit het eene en ondeelbare nieuwe is en dat dit nieuwe haar oorsprong heeft in een gestadige ontwikkeling (traditie) van den mensch ten opzichte van zijn omgeving, waarin dat nieuwe zich steeds meer bepaald ging vertoonen in een geleidelijk toenemende precisie en perfectie en in de mechanische beheersching en toepassing der elementaire krachten.
Opmerkelijk is, dat dit wezenlijk nieuwe zich feitelijk het zuiverst — wijl het minst opzettelijk en het meest ontdaan van menschelijke gevoelsreflecties — in de eenvoudigste gebruiksvoorwerpen en in het generale levensaspect vertoont, terwijl het in de kunstwerken gradueel en meestal met een sterke bijsmaak van het oude „gecamoufleerd” voorkomt. Hiertegenover toont het nieuwe zich door klaarheid van constructie, constructie als logica van (gezuiverde en verdiept) gevoel.
Nu duldt het nieuwe geen tragischen verschijningsvorm (zooals de kunstenaars dat voorheen, door natuurlijken vorm en door interval prononceerden), omdat het nieuwe daaraan wezenlijk vreemd is en het elke tragische, lyrische, epische, globaal: romantische levensbeschouwing als overwonnen beschouwt. Hoe sceptisch men ook staat tegenover het nieuwe (omdat men het niet zien kan of niet zien wil), het is er en het bewijs daarvoor is, dat ieder in zijn verhouding tot het leven — welke die ook zijn mag — er heen wordt gedreven. Ieder. De lokmiddelen van het oude (stemming, emotie, godsdienst, romantiek enz), zijn voor de meesten nog te verleidelijk om zich werkelijk vrij te maken van een levens-en kunstopvatting, die naar het wezen verbruikt is en het is ontstellend, hoe deze beelden der oppervlakten nog rondspoken in de werken van hen, die een nieuwe kunstopvatting voorwenden. Het is ontstellend hoe deze lokmiddelen eener verbruikte kultuur zelfs dienst moeten doen, om de halve en quasi moderne producten aantrekkelijk te maken voor een demi-modern publiek.

177