[ 15 ]

V.

MUZIEK.


Als 't avond is, avond aan 't strand en de zee,
En de hemel aan flarden van goud en van zwart,
  En de dreunende golven beschuimen het strand,
   En de vlokken die beven en rollen en rillen,
    En het duin is verlaten en eindloos alleen,
     En ik luister verrukt naar de ruischende zee —
      Dan waait soms uit de golven
       Een diepe muziek.

Als 't avond is, avond aan 't strand en de zee,
En de duistere hemel bewoekert het Oosten,
  En daaronder bukt zich de donkere wereld,
   En daarin verdwijnen de toppe' en de torens,
    En daarachter leven de leelijke steden,
     En de mensche' en hun witte gezichten —
      Dan rijst vaak uit die verten
       Een vlucht van muziek.

Á1s 't avond is, avond aan 't strand en de zee,
En de nacht weekt mij af van de schamele aarde,
  En bevleugelt mijn ziel als een donkere vogel,
   Dan wil ik grijpe' al de sterre' en de stede' en de golven,
    En dan luidt mijn lijf als een klok op de duinen,
     En dan wil ik leven en kussen en zingen en zingen —
      En dan gilt door mijn hart
       Een wilde muziek!