Van zon en zomer/De verovering der Gouden Vloot

[ 32 ]

DE VEROVERING
DER GOUDEN VLOOT
[1]

Dag vader! dag moeder! ik ga der op uit!
Ik laat me door geen zon koeieneeren,
Dit wordt de strijd der gebakkene peren,
Manmoedig de lont in het kruit! —
Papperle — papperle — papperle — pap,
Kijk es hoe ik in den zonneschijn stap!

Piet Hein die veroverde een zilveren vloot —
Ik lust je, jou hemeldragonder!
Al zou je me kraken, je krijgt me er niet onder: —
Ik neem de gouden, of ik ga dood! —
Ail fideldom dideldom dijne,
Het is te heet voor de zwijnen!

Hier gaat het nou om de pantoffel!
Bij alle geplukte en gebraden kapoenen,
Al kookt ze mijn kuiten tot watermeloenen
En mijn hoofd tot een Duitsche kartoffel! —
Jan hagel! Jan salie! Jan muggescheet!
Met alle permissie: ik zweet!
[ 33 ]

Nou wordt langzaam de wereld een pannekoek!
Sapperjandosie ik glij van mijn sokken! —
Jandoppie Jandoppie ik zie vrouwenrokken!
Daar verderop drijft ook een onderbroek —
O sakerdei! sakerloot! sakerment!
Waarachtig ze staat in der hemd!

Die gele, die schele, die keukenmeid,
Wat heeft me dat mensch allejezus een asem!
Ze blaast me in den stoom, ik besla van den wasem
O! zet nou op een stokkie je gekheid —
O Jantje! o Jansje! keer omme! keer omme!
Nou zie je me nooit weeromme!

Ze aait me! ze draait me! ze steekt me aan haar spit!
Ze steekt er goud braadspit van onder tot boven —
Heer in den hemel nou gaat ze me stoven!
Blaas uit maar, blaas uit maar mijn sikkepit! —
O beetje! o keetje! o jemineetje!
Nou haal ik mijn allerlaatst zweetje!

Papaatje! mamaatje! het doet mij zoo leed!
Bewaart gij — begraaft gij tenminste mijn schoenen!
O Varus! o Varus! waar zijn mijn kapoenen! – —
Als je ooit een geroosterde schaapskop opeet
— O moedertje! vadertje! moedertje mijn! —
Gedenkt dan uw armen Piet Hein!

  1. Men vroeg mij wat dit toch kon zijn —
    Het is alleen maar zonneschijn! A. v. S.