Van zon en zomer/Zondagmorgen

[ 24 ]


ZONDAGMORGEN


Vroeg in den morgen!
Hei! la li lo!
Verscheen mij de zonne
En verlichtte de ruiten,
Een vogel zong buiten,
De klokken begonnen
te luien —
Bim! bam!
Bim! bam!

Vroeg in den morgen!
Hei! la li lo!
De zondag ontwaakte,
De boerelui gingen
In de dorpskerk zingen,
Alle klokken geraakten
aan 't luien —
Bim! bam!
Bim! bam!
Vroeg in den morgen!
Hei! la li lo!
'k Verdronk in mijn droomen, —

[ 25 ]

Ik droomde iets heerlijks,
Iets liefs — iets begeerlijks, —
Daar bleef het zoo loome
aan 't luien —
Bim! bam!
Bim! bam!

Vroeg in den morgen!
Hei! la li lo!
En de menschen leefden
In liefde — en al lichter
Werd de weerld, en al dichter
Dreef ze aan 't licht, — stil zweefde
het luien —
Bim! bam!
Bim! bam!

Vroeg in den morgen!
Hei! la li lo!
'k Ontwaakte op aarde. —
Mijn hoofd was tevreden
In 't zonlicht gegleden, — —
Van verre bedaarde
het luien —
Bim! bam!
Bim! bam! — bim!