Straatjongens Vogelkiekjes (1910) door Jacob Daalder

Onweersvogels

Register.
Uitgegeven in Amsterdam door W. Versluys.
[ 165 ]

L.


Onweersvogels.


In ons Xde Vogelkiekje hebben we verteld van kleine, zwarte Stormvogeltjes, die op de oppervlakte van de zee kunnen loopen, en hierdoor bij zeelieden onrust en bijgeloof doen ontstaan. Nu zijn er ook groote Stormvogels, die slechts nu en dan aan onze kusten voorkomen, en meestal na stormweer. Dan komen er meermalen species bij ons voor, die we anders nimmer zien, en die dus door de geweldige kracht van den wind of door hooge zeeën uit de gewone gebieden verdreven zijn. [ 166 ]Meermalen hebben ze dan zoo geleden, dat ze niet meer tot vliegen in staat zijn en ook nauwelijks kunnen loopen. Ook spoelen wel doode voorwerpen aan. Zulke vogels kan men eigenlijk niet tot de gevederde bewoners van Nederland rekenen, daar het toch vrijwel op hetzelfde neerkomt, of ze door ruw stormgeweld, dan wel in gevangen staat, van hun gewone woonplaatsen weggevoerd worden. Dat zulke vogels door de kustbewoners ook wel onweersvogels genoemd worden, ligt voor de hand. En de Stormvogels dragen in het bijzonder dezen naam. Maar 't zijn dan ook echte onweersvogels, die de stormen tarten en er niet zoo spoedig door versuft worden. Al brult de Noordwester dood en verderf op de stranden onzer eilanden, en al slaan de golven er de hechtste schepen tot wrakken, dan nog zetten de Stormvogels zich op der golven kruinen, of ze weten zich met krachtige vleugelslagen voort te bewegen.

Van drie soorten grootere Stormvogels vindt men enkele vangsten opgeteekend, doch ze komen meer voor dan men uit die aanteekeningen zou opmaken. Er blijven van elke vogelsoort meer exemplaren gespaard, dan er van gevangen of geschoten worden, en dat is gelukkig, want anders zouden verschillende soorten weldra uitgestorven zijn.

Maar komaan, we gaan de Stormvogels bekijken! Deze vogels doen in vlucht en houding aan de Meeuwen denken en vele schrijvers deelen ze dan ook bij de Meeuwvogels in. Baron Snouckaert van Schauburg heeft er een afzonderlijke orde van gemaakt, die der Turbinares. Wanneer we hierbij de kleine, zwarte Stormvogeltjes niet mederekenen, kan men spreken van vogels, die krachtig [ 167 ]van maaksel zijn. Ze hebben een stevigen bek, die zijdelings samengedrukt is, en eigenaardige neusgaten, die in twee boven op den bek geplaatste buizen uitkomen. Meermalen zien deze er uit als een enkele buis met een verticale afscheiding. De bek is verder voorzien van een scherpen haak.

Het lichaam van deze vogels is meer ineengedrongen dan dat van de Meeuwen, en ze hebben zeer lange vleugels, terwijl de staart gewoonlijk afgerond, zelden gevorkt is.

Hoor, een laag over de zee vliegende vogel laat een onaangenaam, ruw en krassend geluid hooren! Dat is een Stormvogel en wel een van de soort, die wetenschappelijk aangeduid wordt met den naam Fulmaris glacialis glacialis (L.). 't Is de Noordsche Stormvogel, een bewoner van het Noorden van den Atlantischen Oceaan, waar hij broedt op de rotsen, en er slechts één ei legt, dat grof van schaal en wit is en grooter dan een eendenei. Het jong, dat een sterke traanlucht bij zich heeft, komt eerst na zes weken broedens uit den dop.

Ha, daar vliegt de vogel op kleinen afstand langs ons heen, zoodat we zijn gelen bek en vleeschkleurige pooten duidelijk kunnen zien. Die pooten zijn van zwemvliezen voorzien tusschen de drie voorteenen. De achterteen is zeer klein, zoodat de nagel er van uit den voetwortel te voorschijn lijkt te komen. Maar dat kan in de vlucht niet waargenomen worden. Aan het wit van kop, hals en onderdeelen kunnen we weten, dat het een oude vogel is, en het zwart van de slagpennen steekt scherp af bij het grijs van de overige vederen der bovendeelen.

Zeelieden weten te vertellen, dat deze Stormvogel zijn [ 168 ]aanvallers met traan bespuit, doch ik durf dit niet als waar te bevestigen.

Is de Noordsche Stormvogel hoofdzakelijk een onregelmatige wintergast aan onze stranden, in 1907 werd op den 22en Juli op Texel een exemplaar gevangen, dat geplaatst is in het Rijksmuseum voor Nat. Historie te Leiden, en als een zeldzame vangst vermeld werd, als zijnde de eerste zomervangst voor ons land.

Zeer zelden komen nog andere Stormvogels bij ons voor, die weer gescheiden neusbuizen en een slanken snavel hebben. Men noemt ze Pijlstormvogels. De Noordsche Pijlstormvogel (Puffinus puffinus puffinus [Brunn]), met zwarte boven- en witte onderdeelen, zou tweemaal voorgekomen zijn, doch men weet niet, of de vangsten binnen onze territoriale wateren vielen, en slechts eenmaal is een voorwerp gevangen van den Grauwen Pijlstormvogel of Puffinus grisea fuliginosa (Strickl.), die bezuiden de linie thuis behoort.

We nemen hiermede afscheid van de Storm- of Onweersvogels, wenschende, dat ze niet te dikwijls ten gevolge van zwaar stormweer aan onze kusten zullen verschijnen.