Van drie aardige Ruitertjes Vogelkiekjes (1910) door Jacob Daalder

Straatjongens

Onweersvogels
Uitgegeven in Amsterdam door W. Versluys.
[ 162 ]

XLIX.


Straatjongens.


Eenige jaren geleden vond ik in den tuin mijner tante een doode musch. Ik bracht haar die. Ik bedoelde niet, het goede mensch er een plezier mee te doen, omdat het gewoonlijk teleurstelling baart, wanneer men iemand met een doode musch tracht blij te maken; ik wilde haar vogelkundige kennis eens op de proef stellen, want waar is het, dat men dikwijls de vogels beter op eenigen afstand kent, dan van nabij, omdat ze levend heel andere indrukken geven, dan in verstijfden staat.

Mijne tante zag elken dag musschen bij tientallen, want ze hield kippen en duiven, maar toen ik haar het doode diertje voorhield met de vraag, of ze wel eens zoo'n aardig vogeltje gezien had, betuigde ze hare onwetendheid. Ze vond het diertje zoo mooi, dat grijze kruintje, het mooie zwarte halfhemdje en de keurige [ 163 ]afwisseling in donkerder en lichter bruin op rug en vleugels! 't Was een vogeltje, om het te laten opzetten! Zoo zou men toch blij kunnen zijn met een doode musch, als men maar niet weet, dat het er een is. En werkelijk is zoo'n diertje allerkeurigst, als men het maar op de keper beschouwt.

En toch, toen ik het goede mensch had medegedeeld, dat het een doodgewone musch was, hoorde ik: „is 't anders niet!" Toen was 't mooie er af. 't Vogeltje was te alledaagsch, te algemeen, en van laten opzetten was geen sprake meer. Had ik haar wijs gemaakt, dat het een zeldzaam diertje was voor ons land, afkomstig b.v. uit het Rotsgebergte, dan waren de kosten van prepareering gaarne betaald geworden. En nu: „een musch, is 't anders niet!"

Zoo wil men meermalen voor het schoone in eigen omgeving geen oog hebben, en betoont men zich offervaardig voor het dikwijls minder mooie uit den vreemde.

Ja, een musch is wel een algemeene verschijning!

Waar men ook komt, overal ziet men haar, en overal paart ze list en wantrouwen aan brutaliteit. Wel heeft ze hare verzamelplaatsen (denken we nog eens aan den musschenboom op het Rembrandtplein), maar op, bij en in alle huizen ziet men haar zoowel als op velden en wegen. Ze wipt hotels en keukens binnen, om er zich te voeden met de kruimpjes van den disch; ze hipt op de plaats, waar borden en schalen omgewasschen worden; ze maakt haar nest onder de pannen onzer daken, en zoo leeft ze bij en met ons. Waar menschen wonen, zijn musschen te vinden het geheele jaar door. Overal kan men haar gesjilp vernemen, hare [ 164 ]vechtpartijen zien, overal toonen ze zich de straatjongens onder de vogels. Ze durven veel. Spreeuwen en andere vogels, die aanmerkelijk grooter zijn, dan musschen, worden uit nestkastjes en andere broedplaatsen verdreven, en de brutaaltjes vinden er woning. Ze voeden zich met alles wat eetbaar is, en op de graanvelden en bij de korenbergen zijn ze dikwijls schadelijk en daarom niet welkom. Maar enorm groot is ook het aantal insecten, dat jaarlijks door deze vogels verorberd wordt.

Er zijn streken, waar men de musschen zwaar vervolgde, omdat men ze erg schadelijk vond. Zelfs werden er premies op het dooden gesteld. En later voerde men ze weer in en bevorderde men hare voortplanting, omdat men veel meer dan vroeger door allerhande insecten geplaagd werd. Zoo moet men de musschen haren gang maar laten gaan, en niet ingrijpen in het evenwicht der Natuur, waarin nog zoovele machtige werkingen den menschen onbewust zijn.

We mogen veronderstellen, dat iedereen de musschen kent, als levende in ieders nabijheid. Maar niet algemeen bekend is het stellig, dat er bij ons nog drie soorten musschen voorkomen, waarvan twee veelvuldig. De meest bekende is de Huismusch (Passer domestica domestica [L.]), die steeds kenbaar is aan het grijze kruintje. 't Is de eenige musch, die ook in de steden algemeen voorkomt. Maar bij den boer en op velden en wegen kan men dikwijls zeer groote vluchten musschen vinden, die er een beetje anders uitzien. Ze zijn kenbaar aan een klein zwart keelvlekje, aan een vaal roodbruin op den bovenkop en aan een witten dwarsband om den hals. Hiernaar heet ze Ringmusch (Passer montana montana [ 165 ] [L.]), terwijl ze ook wel Berg- en Veldmusch, Ringeltute en Katuilmuschje genoemd wordt. Zij is het vooral, die schade op de bouwakkers aanricht, door het eten van nog weeke graankorrels. Haar nest vindt men meer in boomholten, en soms ook in heggen en struiken. En als nummer drie noemen we nog de Rotsmusch of Petronia pretonia pretonia [L.], doch deze mag eigenlijk niet onder onze avifauna medegeteld worden. Slechts een paar maal moet zich, vóór meer dan een halve eeuw, een voorwerp dezer soort bij ons hebben laten zien en later nimmer meer. Toch willen we acht geven op het voorkomen er van. 't Is een musch met een citroengele vlek tusschen keel en krop en de korte staart is van witte vlekken voorzien. Voor de Rotsmusch hebben we evenwel voorloopig in ons vaderland nog geen musschengilden noodig.