Vogelkiekjes/XXI
← Wilde Eenden | Vogelkiekjes (1910) door Jacob Daalder | Ter snippenjacht → |
Uitgegeven in Amsterdam door W. Versluys. |
XXI.
Bij de Kuikendieven.
De bruine Kuikendief wordt ook wel Schor en Hanenbijter, de Grauwe Kuikendief wel Beul, en de Blauwe Kuikendief wordt wel Stootvogel, Blauwe Valk en Blauwe Hanenschrobber genoemd. Allemaal namen, die aan verschrikkelijke eigenschappen doen denken. En men moet dan ook deze vogels tot de roofvogels rekenen, maar hun zondenregister is gewoonlijk niet zoo groot, als men wil voorgeven. Stellig zullen ze niet nalaten, vooral niet, wanneer de honger nijpt, een vogel aan te vallen, die in hunne nabijheid komt; doch hun lievelingsgerecht bestaat uit muizen, en die weten ze maar wat goed op te sporen.
We willen eens een Bruinen Kuikendief bespieden. We begeven ons daartoe naar eene vlakte tusschen de duinen, die gedeeltelijk met water, waarom een rietkraag, [ 70 ]gevuld is. Hier, tusschen het helmgras, hebben we een verrukkelijk plaatsje, van waar we veel kunnen zien, zonder gezien te worden. Ha, daar zweeft hij al, de Circus aeruginosus! Zoo in vlucht is het nu juist geen mooie verschijning; daarvoor zijn zijne vleugels te breed en slaat hij ze te diep naar beneden. Maar wanneer hij de wieken langs het slanke lichaam slaat, dan is het een vogel van edele vormen en fiere gestalte. Vrij regelmatig, op bepaalde uren van den dag, vliegt de Kuikendief over zijn jachtgebied, en hij doet dit met langzame vleugelslagen, de scherpziende oogen naar beneden gericht.
Daar ziet het voorwerp van onze beschouwing zeker een vette muis op den bodem, want de Kuikendief plaatst zich op den grond. Maar zie, daar rijst hij weer, en nu komt hij met krachtige vleugelslagen in onze richting. Nu we onze gewapende oogen op hem richten, zien we duidelijk, dat hij een muis in den snavel medevoert. Daar laat hij zich neer tusschen het riet op nog geen 40 meters afstands van ons. Ja, muizenvanger, je hebt je nest verraden! En nu je er voedsel heen brengt, vermoeden we, dat je er jongen hebt. Had je geweten, dat wij hier zitten, dan had je je wel niet bij je schat neergelaten.
Nu de Kuikendief weder heengevlogen is, gaan wij door het riet op onderzoek uit. Maar we hebben daarvoor een voetbad te maken, zoodat de kousen even uitgedaan moeten worden. Een eigenaardige geur treft ons hier tusschen het riet, hoofdzakelijk voortgebracht door verschillende plantjes, waarvan watermunt wel het meeste producteert. En nu zijn we de plek genaderd, waar de vogel even vertoefde, en spoedig valt ons in het oog het [ 71 ]groote nest, van kleine takjes en verder van riet vervaardigd, en belegd met zachtere plantendeelen. Waren we hier eenigen tijd eerder gekomen, dan zouden we hebben kunnen vinden de vijf blauwgroene, weinig langwerpige eieren, die niet grooter zijn dan gewone hoendereieren. Maar nu zien we in het nest vijf kwaadaardige jongen, die bij onze nadering naar den rand terugwijken. Ze zien er zeer krijgshaftig uit, al kunnen ze nog niet veel uitvoeren, en aan hunne houding is het reeds te zien, dat ze later een schrik zullen zijn voor muizen en ook wel voor vogels. Dat bewijzen de kleine resten, die in de nabijheid van het nest te vinden zijn. De jongen zijn ook niet meer zoo heel jong, wat te zien is aan de vederspoelen en de vele huid-schilfers. De pasgeboren Kuikendiefjes zijn bedekt met een zacht dons.
De Bruine Kuikendief (Circus aeruginosus [L.]) is, hoewel het meest voorkomende, voor ons land niet de eenige soort uit het geslacht Circus. Ook de Blauwe Kuikendief (Circus cyaneus [L.]) is geen zeldzame verschijning, ook niet als broedvogel, en ditzelfde kan ook gezegd worden van den Grauwen Kuikendief (Circus pygargus [L.]), terwijl de Steppenkuikendief (Circus macraurus [S.G. Gmel]) voor Nederland een zeldzame vogel is. Deze soort behoort tehuis in het Zuiden en Oosten van Europa en verder in Azië.
Wie de Kuikendieven niet kent, heeft, om ze van andere roofvogels te onderscheiden, acht te geven op een krans van schubachtige vederen, waarmede het aangezicht als met een sluier omgeven is. Ook zijn ze wel te kennen aan de lange vleugels en aan den langen staart, alsmede aan de hooge pooten, die aan de voorzijde met [ 72 ]schilden en geheel met schubben bedekt zijn. De bek van de Kuikendieven is niet groot, doch onmiddellijk van den wortel af sterk gekromd.
Eenmaal gegeven namen worden niet zoo gemakkelijk weggenomen. Wie als Barbertje bekend is, blijft gewoonlijk Barbertje, en de Kuikendieven zullen in benaming wel nimmer muizendieven worden, ofschoon laatstgenoemde naam hun een beschermend pantser zou zijn.
Toch wordt de wensch uitgesproken, dat de meeningen omtrent de kuikendieven, trots den naam, meer en meer ten gunste van deze edel gevormde, weinig kwaad bedrijvende vogels mogen kenteren.
Niet gaarne toch zouden we zien, dat deze dieren door misplaatste begrippen van de aarde verdwenen.