Een mooie plant met een leelijken naam Wilde Rozen (1888) door Heinrich Witte

Knutselwerk

Een hygrometer
Uitgegeven in Leiden door E.J. Brill.
[ 220 ]
 

KNUTSELWERK.

 

 

 
k heb iemand gekend, die inderdaad verbazend vindingrijk en bedreven tevens was in het vervaardigen van allerlei kleine of uit kleine onderdeelen bestaande voorwerpen, kunststukken dikwijls in den wezenlijken zin des woords, die zoowel van goeden smaak als groote vaardigheid en onuitputtelijk geduld getuigden.

Hij had daarvoor zelfs in de stad zijner inwoning een niet geringe vermaardheid verkregen. Waar niemand raad op wist, daar wist hij nog een mouw aan te passen, en als hij iets op dit gebied voor onuitvoerbaar verklaarde, wist men zeker dat elke andere poging vruchteloos was.

De keurigste en kostbaarste voorwerpen van smaak, byouterieën, enz, werden hem met gerustheid toevertrouwd, en dat hij niet weinig fier op zijn reputatie was, die hem dan ook geen windeieren legde, laat zich gemakkelijk begrijpen.

Kwam men bij hem met een: „Kom, toe, meneer Z., jij weet overal raad op, zou je dit niet eens voor mij in orde [ 221 ]kunnen maken; ze zeggen wel dat er niets aan te doen is, maar jij zult er nog wel wat op weten", dan kreeg men schik in zijn vergenoegd lachje, en dan zat hij kort daarna te passen en te meten, bracht hij zelfs het bewuste, gewoonlijk kleine, voorwerp mee aan de ontbijt- of koffietafel, en rustte hij niet voordat hij er iets op gevonden had; waardoor dikwijls dingen, waaraan men groote waarde hechtte, en die anders verloren konden geacht worden, voor de eigenaars behouden bleven.

Maar had men het ongeluk zich te verspreken, en te zeggen: „Kom, je bent zoo'n knutselaar, je zult daar wel wat op weten", dan werd hij, hoe goedhartig en zachtzinnig overigens ook, ernstig boos, en was er veel kans dat hij ten antwoord gaf:

— Voor knutselarij heb ik geen tijd; daar ginds woont een blikslager.

Knutselen was bij hem synoniem met treuzelen = tijdverbeuzelen.

Ik geloof dat hij zich daarin vergiste en ik trachtte dikwijls hem dit aan zijn verstand te brengen, maar aan dát oor was hij doof; hij wilde er zelfs niet van hooren.

Er zijn er meer die, als er van knutselwerk en een knutselaar gesproken wordt, den neus optrekken, en toch verraadt juist het knutselen—mits het niet in treuzelen ontaardt—in vele gevallen een helder verstand, een goed doorzicht, groote bedrevenheid en veel geduld.

Wie zal de waarde hiervan miskennen?

Als deze goede eigenschappen aangewend worden voor waardelooze nietigheden, beteekenen ze zeker weinig of niets; maar eerstens is men in het bepalen dier woorden dikwijls zeer subjectief, uitgaande van het beginsel dat wat geen [ 222 ]waarde heeft voor A., ook waardeloos moet zijn voor B., wat echter door de ondervinding spoedig gelogenstraft wordt, en dan nog is het van wezenlijk intelligente menschen niet te denken, dat ze hun tijd, waarop juist zij gewoonlijk veel prijs stellen, aan nietigheden zullen vermorsen.

Genoeg echter hiervan; ik wilde slechts doen uitkomen, dat ik met het hierboven geplaatste woord niet doel op iets, dat misschien hoogstens de opmerkzaamheid van kinderen waard is, maar op een zaak, die goeden smaak, een vaardige hand en geduld vereischt.

Dat, waarover ik thans wil spreken, wat ik allen, die prijs op iets schoons, iets sierlijks en smaakvols stellen, wat ik inzonderheid der dames ten zeerste durf aanbevelen, is „knutselwerk."

 

 

Een jaar of drie geleden wandelde ik, iemand wachtende is „Kew Green" om.

„Kew Green" is een groot grasveld te Kew, bij Londen, gedeeltelijk door woonhuizen begrensd.

Vóór een dier gebouwen,—'t scheen een school te zijn,—bleef ik onwillekeurig een poos stilstaan.

Van verscheidene ramen naast elkaar kenmerkten de onderste ruiten zich door iets, dat wel waard was er even naar te kijken.

Tegen elke ruit waren namelijk een aantal Varenbladeren geplakt. Zoo althans scheen het.

Het waren even zoovele schilderijen, met de elegantste loofvormen uit deze in dit opzicht zoo rijke plantenfamilie.

In meende mij flauw te herinneren er wel eens van gehoord of gelezen, mogelijk wel iets van dien aard gezien te hebben, [ 223 ]maar toch was 't mij nieuw en vond ik het denkbeeld alleraardigst.

Spoedig begreep ik dat die bladeren er niet bloot tegen aan geplakt waren, maar dat ze tusschen glas zaten.

In dezen zomer zag ik het nog ergens; ik kan mij echter, hoeveel moeite ik mij er ook toe geef, niet herinneren of het hier te lande of in Duitschland was.

Zeker echter was het in ons land, toen ik, bij een mijner vrienden, hetzelfde beginsel op een andere wijze toegepast zag.

Een haardscherm—een vuurscherm heette het, maar zoo durf ik het niet noemen, daar men het zeker wel niet voor een brandend vuur zal plaatsen—was het, bestaande uit twee zeer zuivere glasplaten van ongeveer 1 bij 0.70 Meter, gevat in een fraai bewerkte, zwarte houten lijst met dito voet,

Tusschen die glasplaten bevond zich een sierlijke groep Varenbladeren met wat mos, zeer bevallig geschikt, en een tableau vormende, dat ieder, die het voor 't eerst zag, in hooge mate moest verrassen,

Het zou mij geenszins verwonderen, als ik b.v. morgen van iemand, die veel visites maakt, hoorde dat dergelijke salonmeubels zoo zeldzaam niet zijn. Misschien is mijn eenigszins teruggetrokken levenswijs oorzaak dat ik ze nog nergens zag, maar toch geloof ik mij niet te vergissen, als ik meen dat ze, hier althans, nog slechts bij uitzondering worden aangetroffen.

Varenloof wordt meer door dames voor eenigszins duurzame versieringen, groepeeringen, enz., gebruikt; op aantrekkelijker wijze zeker niet.

Ik weet niet precies hoe men er bij te werk gaat, maar....

— Dan had je je mond er ook wel over kunnen houden, pruttelt vriend Nurks, want juist dít dacht ik nu van je te hooren; anders geef het mij niets wat je vertelt.

[ 224 ]— Met Uw permissie, daarmee maakt ge U zelven geen bijzonder mooi compliment; immers, die een beetje doorzicht heeft en wat knutselen kan.....

— Voor knutselen heb ik geen tijd, daar ginder woont.....

— Een blikslager wilt ge zeggen. Wel mogelijk, maar met dien heb ik niets te maken. Een glazenmaker heb ik noodig, die me een paar groote ruiten of beter glasplaten (want het glas dient stevig en vooral zuiver vlak te zijn) bezorgt, en verder wat Varenbladeren van uiteenloopende, sierlijke of karakteristieke vormen.

Als ik dat heb, zou 't al heel gek moeten loopen als ik — en ook gij, meneer Nurks—die niet zóó op een der glasplaten wist te bevestigen, dat ze, als de tweede er vlak en vooral onbeweeglijk op ligt, niet zullen verschuiven.

Of ik er een zoo sierlijk mogelijke groep van zou maken weet ik niet, dit zou van mijn smaak afhangen; veel liever laten we dit dan ook, na haar het benoodigde er voor verschaft te hebben, aan de dames over.

Aan betere handen, aan fijner smaak kan zulk knutselwerk niet toevertrouwd worden.

 

 

Of men die bladgroepeeringen tusschen vensterruiten op den duur mooi zal vinden weet ik niet; ik waag het zelfs er aan te twijfelen.

Ook zullen de bladeren er spoedig verbleeken, al worden ze niet door de zon beschenen; op de zonzijde kan het niet anders dan zeer ondoelmatig zijn, terwijl men, hoe men het ook toepast, in elk geval wijs zal doen de zon er af te houden.

Maar men kan het in 't groot, zooals dat haardscherm, men kan het op kleiner schaal in toepassing brengen en [ 225 ]het zeker op verschillende voor kamer- of salonversiering aanwenden.

Alleen reeds tusschen een paar in een simpel kartonnen lijstje gevatte ruiten maakt zulk een bladerengroep een bevallig effect; hoeveel te meer wanneer ook het encadrement van goeden smaak getuigt.

Een voornaam vereischte is zeker dat de bladeren vooraf goed gedroogd zijn, zoodat ze volkomen vlak uitliggen. Hiertoe moeten zoodanige bladeren (ik noem het Varenloof gemakshalve bladeren) gekozen worden, die, als ze goed gedroogd worden, niet verkleuren, maar volmaakt groen blijven. Met alle soorten toch gelukt dit op verre na niet even goed.

Gymnogramme's en Adiantum's b.v. zijn hiertoe uitnemend geschikt, en hebben ook de sierlijkheid in haar voordeel, terwijl het gele of witte poeder aan de onderzijde van de meeste Gynogramme-bladeren dezen hiertoe nog meer aanbeveelt.

Ze moeten, aanvankelijk onder zachte, weldra onder sterkere drukking, gedroogd worden tusschen bladen zacht papier; filtreerpapier, hoe goed overigens ook, is niet bepaald noodig; zacht grauw papier is voor deze bladeren even goed; stroopapier is minder doelmatig.

Dit papier wordt dagelijks ververscht, waarbij de bladeren voorzichtig tusschen andere vellen papier gelegd worden, zoodat men het eerste, 't welk aanvankelijk vochtig zal zijn, ter droging kan uitleggen, om het den volgenden dag weer ter verversching te gebruiken.

Daar Varenbladeren, zoolang ze nog niet volkomen droog zijn, aan de lucht blootgesteld, spoedig omkrullen, moet men ze voorál niet bloot laten liggen.

Aldus behandeld zullen de meesten in een week—laat het [ 226 ]er twee zijn—volkomen droog en dus niet meer kil op het gevoel wezen.

Dan kan men er verder mee doen wat men wil, maar altijd moet men toch voorzichtig zijn, ze niet in een warme, droge kamer lang bloot te laten liggen, allerminst ze door de zon laten kussen; dit laatste kunnen ze volstrekt niet velen.

Dat men zich hierbij niet uitsluitend tot Varenbladeren behoeft te bepalen, begrijpt men van zelf wel, ofschoon deze er toch zeker de hoofdrol bij spelen, zoowel omdat ze, dun zijnde, gemakkelijk vlak uit te leggen zijn, als omdat ze spoedig drogen, meestal goed hun kleur houden en een schier eindelooze verscheidenheid van sierlijke vormen aanbieden.

Ook sommige Mossen kunnen hierbij goed te pas komen, terwijl enkele andere, zeer fijnbladerige planten er fraai bij kunnen worden aangewend.[1]

De keus is ruim genoeg en verscheidenheid kan, mits goed toegepast, niet schaden.

Mij dunkt, ik zie de Varenkassen reeds geplunderd. Nu, gebrek is er niet aan, en om de kosten behoeft niemand het te laten.

Welke onzer dames geeft mij het eerste product van zulk „knutselwerk present? Ik zelf heb er heusch geen tijd voor.


  1. Voor die er belang in stellen noem ik hier een drietal in de kas gekweekte planten, die zich er uitnemend toe leenen. Ze zijn bij de bloemisten wel bekend onder de namen Modeola asparagoides en Asparagus plumosus en tenuissimus. De beide laatsten behooren tot het geslacht der Asperge. Trouwens takjes van de gewone Aspergeplant (Asparagus officinalis) zijn hierbij mede niet te versmaden.