Zingende stemmen/Oorlogsgedachten

[ 47 ]
 

OORLOGSGEDACHTEN

 

I

 

Als kind dacht ik van 't leven,
Dat achter alles wat
't Me als speelgoed had gegeven
Nog 'n wonder zat.

Toen 'k, grooter, de eerste vragen
In 't boek des levens las,
Dacht ik, dat 't op zou dagen
Als 'k grooter was.

En grooter: — wat me ook daagde,
Leek mij van binnen voos,
Het wonder, dat 'k bejaagde,
Week, week altoos! — —

Het wonder van mijn droomen
Beleef ik van nabij:
Het is eindlijk gekomen —
Maar niet voor mij.

't Proeft wee van bloed en tranen,
't Is groot — en vaag — en veeg,
Het vult een weerld vol wanen —
Maar laat mij leeg!

[ 48 ]
 

II

 

Het oude valt — de tocht der tijden
Blaast gaten in mijn horizon, —
Gedachten van het leven glijden
Terug naar waar 't leven begon.

Het oude valt — de levensbeelden,
Die 'k bouwde, zinken om mij heen
En, arm, voel ik de arme weelde
Weer deel te zijn van het gemeen.

Het oude valt — wat wordt geboren
Wijkt naar al verder horizon,
Mijn eigen wereld gaat verloren —
Is zooveel schooner wat ik won?

[ 49 ]
 

III

 

Wij ook, die verbijsterd stonden
Te luistren naar dit oordeelsuur,
Wij ook werden de gewonden,
De geteekenden door dit vuur!

Wij ook, die niet medestreden,
Verloren iets in den strijd: —
Wij verloren ons verleden
Als een dorre nutteloosheid.

Achter ons liggen de jaren —
Zoo ver — zoo vruchteloos lang,
En wat de toekomst nog baren
Zal, lijkt nu zoo bitter — zoo bang!