Album der Natuur/1858/Arthrodieën

De arthrodieën, dier en plant vereenigd (1858) door Quirijn Maurits Rudolph Ver Huell
'De arthrodieën, dier en plant vereenigd,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (zevende jaargang (1858), pp. 221-224. Dit werk is in het publieke domein.
[ 221 ]
 

DE ARTHRODIEËN,
DIER EN PLANT VEREENIGD,

DOOR

Q.M.R. VER HUELL

 

 

De stof, beschouwd als grondbeginsel van alle wordingen heeft de natuuronderzoekers opgewekt, om te beproeven eenige verschijnsels ontstaande uit de werkingen der onbewerktuigde deeltjes, waaruit zij is te zamen gesteld, te verklaren, wel te verstaan, voor zoo ver die deeltjes zigtbaar zijn, daar de wezenlijkheid alleen hem tot gids moet verstrekken, om de waarheid zijner bevindingen te staven. Die boven alle bevatting kleine atomen, waaruit de vloeistoffen zijn te zamengesteld, kunnen derhalve hier niet in aanmerking komen alhoewel het licht en het water eene groote rol vervullen in de volgende daadzaken, die wij zullen trachten te ontvouwen.

Hier worden die stofdeeltjes bedoeld, die het ongewapend oog ontsnappen, en alleen met dat magtig hulpmiddel, het mikroskoop, bij eene duizendvoudige vergrooting te onderscheiden zijn. Hoe klein zij derhalve ook zijn mogen, schijnen zij toch, in het groote rijk der natuur, de eerste grondbeginsels te zijn van alle bewerktuigde wezens, dat is te zeggen de bouwstoffen, die te zamen en op elkander werken volgens vaste natuurwetten, door eene hoogste wijsheid bevestigd en waaruit alles zich ontwikkelt en voortleeft.

Het mikroskoop met eene duizendvoudige vergrooting brengt ons in dat onzigtbaar Heelal, zegt zeker schrijver, waarvan leeuwenhoek de columbus was, van het ongewisse tot het zekere, van het oogenblik, waarin de onbewerktuigde stofdeeltjes zich vereenigen of ophoopen tot zij de eerste sporen eener organisatie doen blijken, zich meer en meer te zamen verbinden, zich ontwikkelen en eindelijk schepsels voortbrengen tot het dieren- en plantenrijk behoorende, in veelvuldige vormen en met eigenschappen, die de bewonderenswaardigste verschijnsels openbaren.

Alvorens ons met eene der belangrijkste onder deze vormingen bezig te houden, zal het niet overbodig te achten zijn, derzelver oorsprong eenigzins te verklaren.

[ 222 ]In het water, blootgesteld aan den invloed van licht en lucht, ontwikkelen zich verschillende eigenaardige stofsoorten, waarvan een met den naam van Vegetatief (groeijend) bestempeld is, aanwezig in put-, fontein-, rivier-, regen- en zelfs in zeewater, en dat zich op steenen en andere in het water gedompelde ligchamen zet; zij is van eene aangename groene kleur en door priestley het eerst onderzocht. Hieruit ontwikkelt zich, met andere stoffen verbonden, de eenvoudigste plantenvorm, door bory de st. vincent aangewezen, om aan het hoofd van de naamlijst der planten gesteld te worden, onder die van Chaos primordialis. Zij is de eerste vorming van groei, eene eenvoudige kleurschakering over vochtige ligchamen uitgebreid, ten onregte voor het afzetsel van opgeloste Algen en Conferveeën gehouden. Zij is verspreid, overal waar het licht invloed heeft op het water en in alle moerassen kan dringen, in de oesterbanken, in de sloten, langs de wegen, in de grachten der vestingwerken, op de vochtige steenen, aan den voet der muren en elders.

Deze groene stof is zeer ligt te verwarren met eene menigte mikroskopische ligchaampjes, insgelijks groen van kleur, waardoor eenige waarnemers misleid zijn geworden, in het onjuiste denkbeeld verkeerende, dat zij een gedeelte dezer stof uitmaakten, terwijl het eigenlijk reeds wezenlijk georganiseerde wezens zijn, van die stof doordrongen en niet meer de stof zelve in hare grootste eenvoudigheid.

Het is bory de st. vincent geweest, die de eigenschappen bij de ontwikkeling dezer schepping grondig bestudeerd heeft, en al de vormen, die er uit ontstaan, gerangschikt en aan namen verbonden heeft. Van allen verdient het geslacht der Arthrodieën het meest onze aandacht.

Onder dezen naam stelt hij een groot gezin dezer schepsels, te zamengesteld uit individuen, die eene naauwe overeenkomst hebben met de Conferveeën en Algen, terwijl zij tevens zoo zeer de polypen infusiediertjes naderen, dat zij er bezwaarlijk van af te zonderen zijn.

Het eigendommelijke der Arthrodieën bestaat uit vezeltjes, zeer eenvoudig te zamengesteld uit twee buizen, waarvan de buitenste doorschijnend is, en aan het sterkst gewapend oog geene organisatie hoegenaamd vertoont. Het schijnt eene buis van glas te zijn met geledingen afgedeeld (b), gevuld met eene kleurstof, dikwijls flaauw, maar ook levendig groen, paarsch of geelachtig. Deze aldus plantaardig tezamengestelde buizen ontvouwen aan het bewonderend oog, [ 223 ]naar gelang der soorten, waartoe zij behooren, zeer verrassende en vreemde verschijnsels, allen bij de ontwikkeling een wezenlijk karakter van dierlijk leven vertoonende. Immers mag dit leven afgeleid worden van, bewegingen, die een volkomen wil aanduiden. Zij bewonen het zoet en het zoute water. Vele soorten zijn beiden gemeen, anderen leven op de vochtige oppervlakte van rotsen, de kloven tusschen de straatsteenen, zelfs worden er aangetroffen in bronnen, waarvan de warmtegraad hooger is.

Van deze verschillende soorten zullen wij alleen die, welke den eigenaardigen naam voeren van Zoocarpa (Dier-vrucht) beschouwen, daar het mikroskoop ons hier het vreemdste natuurverschijnsel openbaart, namelijk Dier en Plant in een en hetzelfde schepsel vereenigd.

De natuurkundige giraud chantraus, niet zoo volledig en naauwkeurig als later bory, deze schepsels onderzocht hebbende, was van gevoelen, toen hij de infusiën (mengsels) van tot ontbinding overgegaan zijnde Conferveeën, Arthrodieën en andere plantaardige zelfstandigheden van diertjes vervuld zag wemelen, dat de Conferveeën eene massa kleine polypen waren, die zich verdeelden, wanneer zij er vatbaar voor waren, en alsdan in vrijheid levende, zich later wederom te zamen voegden en den vorm van planten aannamen, zich aldus naar willekeur te zamen verbonden en verdeelden. Hoe onjuist dit denkbeeld ook wezen moge, komt het evenwel de waarheid nabij.

De Conferveeën zijn geene polypen, maar eene soort van cryptogamische waterplanten, zeer menigvuldig in zoet en zout water voorkomende, te zamengesteld uit cylindervormige vezels, met eene kleurstof gevuld, die in eene inwendige buis schijnt besloten te zijn, die in geledingen verdeeld is (a), zeer eenvoudig te zamen gesteld, zeer buigzaam en over het algemeen groen van kleur, en gelijken daardoor volkomen op de zoöcarpen van het geslacht der Arthrodieën voor het tijdstip dat zij hare levende kiembare sporen of gemmae uitgeworpen hebben. Het zijn derhalve geene polypen, waaruit diertjes zich van tijd tot tijd verspreiden, wanneer de ontbinding der deelen, die hen vroeger gevangen hielden, er hun het vermogen toe geven.

Het is eene bewezen waarheid, dat onder de Arthrodieën soorten zijn, die veel overeenkomst met de conferveeën hebben, en gedurende een tijkvak van hun aanwezen planten zijn, die in plaats van kiembare sporen of gemmae diertjes, zoocarpen genoemd (g), voortbrengen, die op [ 224 ]hunne beurt zich in vezels verlengen (i.h.l.) en wederom planten worden. Ziedaar een wezenlijke band, die twee groote afdeelingen, die der dieren en planten, welke lang onder den naam van twee afzonderlijke natuurrijken beschouwd zijn, te zamen verbindt, daar het onmogelijk schijnt te zijn dezelve onder het een of ander dezer rijken te kunnen rangschikken. Conferva en arthrodie De mikroskopische afbeelding, waarvan (a) een gedeelte eener conferva en insgelijks dat van eene Arthrodie voorstelt, zal ons een beter denkbeeld van de ontwikkeling van dat schepsel geven, (b) vertoont in de geledingen de wording der levende kiemsporen of zoocarpen. Uit een gedeelte dezer buis, bij (c) afgebroken, schijnt een dezer diertjes door zich uit te zetten, pogingen aan te wenden om de buis te verlaten, terwijl bij (e) werkelijk een diertje bijna in het vrije is, alsmede bij (d)—(f) zijn twee afgescheiden ledige geledingen, zonder de minste sporen van organisatie, als waren zij van glas; bij (g) zijn drie diertjes zich in de vloeistof naar willekeur bewegende. Zou het doorschijnende gedeelte, bij twee derzelve merkbaar, niet op een meer volmaakt georganiseerd schepsel kunnen doen denken, aan een kop b.v. of iets dergelijks, zooals wij bij het zich verlengende diertje, bij (h) insgelijks opmerken, (i) zijn diertjes, die zich verlengen of uitgroeijen terwijl (l) de vereeniging van vier derzelve, het ontstaan van eene plant met geledingen, genoegzaam aantoont.

De diertjes, vrij en en vlug naar alle rigtingen zich in het water bewegende, zetten zich tegen allerhande ligchamen om hare gedaanteverwisseling te ondergaan. Zoo heeft zich ten dien einde een dezer diertjes bij (k) tegen de buis (a) bevestigd.