Album der Natuur/1858/Dr. Barth's reizen

Dr. Barth's reizen in het centrale gedeelte van Afrika (1858) door anoniem
'Dr. Barth's reizen in het centrale gedeelte van Afrika,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (zevende jaargang (1858), pp. 183-187. Dit werk is in het publieke domein.
[ 183 ]
 

DR BARTH'S REIZEN IN HET CENTRALE GEDEELTE VAN AFRIKA.

 

 

Vele zijn de slagtoffers, welke de onderzoeking van Afrika in vroegere en latere tijden gekost heeft. Het is alzoo niet te verwonderen, dat de gelukkig volbragte togt van Dr. barth eene zeer algemeene deelneming heeft opgewekt, en dat zijne berigten met graagte, in Engeland en Duitschland vooral, ontvangen zijn. Behoorde toch de reiziger door zijne geboorte tot Duitschland, zijne zending was van Engeland uitgegaan. Van 1850 tot 1855 vertoefde Dr. barth in Afrika, waarvan hij reeds vroeger de noordelijke streken, de Lybische woestijn en Egypte, doorreisd had. Thans bewerkt hij in Engeland zijn dagboek. Reeds drie lijvige boekdeelen, zoowel in de Duitsche uitgave (bij justus perthes te Gotha, 1857) als in de Engelsche, zien hiervan het licht, waarop nog twee zullen volgen.

Het dagboek van barth is geen werk voor de leesgezelschappen en leesbibliotheken. Die het in handen neemt om eene aangename en onderhoudende lectuur ter verpoozing te smaken, zal zich geheel te leur gesteld zien, en spoedig het boek ter zijde leggen. Zelfs hij, die het leest om er door onderrigt te worden, heeft somtijds met de dorheid des boeks te worstelen, die, in het eerste deel vooral, van de dorheid der streken, waardoor de reiziger door heentrekt, eene afspiegeling schijnt te zijn. Geen natuurkenner zijnde, geeft ons barth ook weinige bijzonderheden van de planten en dieren op, die hij op zijne reizen ontmoette. Zijne vorming is eene historische; bekend met de berigten van Arabische reizigers, zocht hij vooral de verbinding tusschen volksstammen en landen in het licht te stellen en den algemeenen indruk van het terrein, dat hij doorreist, in den afwisselenden vorm van bergen en dalen en in den loop van stroomen en beken af te schetsen. Hiertoe werken ook de in kleuren gedrukte lithographische platen mede, die de, door zijne Aethiopische landschapstafereelen zoo bekende kunstenaar bernatz naar de schetsen des reizigers ont[ 184 ]worpen heeft, maar welke in de Engelsche uitgave, die ik gezien heb, door houtsneêplaten zijn vervangen.

Vroeger dan james richardson, aan wien de Engelsche regering de hoofdleiding dezer reis had opgedragen, in Tripoli aangekomen, tracht barth zich zijnen tijd reeds dadelijk ten nutte te maken en zich tevens voor de groote onderneming voor te bereiden, door met zijnen landgenoot overweg eenen togt zuidwaarts van Tripoli te ondernemen, waaraan hij ruim drie weken besteedt. Hij begeeft zich eerst eenigszins westwaarts naar het zuiden tot aan het gebergte van Djebel, en reist vervolgens oostwaarts tot Lebda (het Leptis magna der oude geographie). Belangrijke ruïnen uit vroegere tijden worden hier opgemerkt, vooral ook zonderlinge overblijfsels, die aan dergelijke in Engeland en Ierland gelijkvormig zijn en uit twee, digt bijéén geplaatste tien of meer voeten hooge, vierkante zuilen bestaan, door eenen platten steen van boven bedekt. Van den rand van het gebergte ontspringen verschillende bergstroomen, wier beddingen (wadi's) echter doodloopen in de vlakte, die tusschen den bergrand en de Middellandsche zee zich uitstrekt. In het oostelijke deel Tarhona zijn verschillende basaltbergen door barth en overweg opgemerkt. Voor 't overige bestaan deze bergen uit kalk en zandsteen (krijt-formatie?). In Mesellata naar Lebda heen komt de bergrand digter noordwaarts bij de kust, die hier ook zuidwaarts gerigt is. Na den bergpas van Negasi doorgetrokken te zijn, keeren onze reizigers door eene vlakte en door de zandwoestijn el Mita mia Teruggurt westwaarts langs de kust naar Tripoli terug.

Na zich met richardson vereenigd te hebben, reisden nu barth en overweg, die den 24 Maart 1850 Tripoli verlieten, naar het zuiden, door Fezzan en de groote woestijn heentrekkende. Deze togt, op kameelen rijdende en waarbij in opgeslagen tenten overnacht werd, moet voor Europeanen zeer afmattend en uitputtend wezen. Wanneer wij in Europa, aan den haard in een armstoel zittend, zulk een reisverhaal lezen, kunnen wij ons, die thans door de spoorwegen zoo gemakkelijk van de eene hoofdstad naar de andere trekken, van dat reizen in Afrika slechts eene zeer flaauwe voorstelling maken. Maar al is het beeld, dat wij er van vormen, onbepaald in vele zijner trekken, zooveel bemerken wij toch met klaarheid, dat de ontberingen [ 185 ]talrijk en de bezwaren ongemeen zijn. Eigenlijke avonturen levert de reis van barth weinig op. Eenmaal echter raakte hij van zijn reisgezelschap af, en bleef meer dan 24 uren alleen, uitgeput door dorst en schier wanhopende aan redding, bij het beklimmen van den berg Idinen of Kasr Djentin. Dikwerf meende hij in zijne verbeelding de karavane te ontdekken, ja den troep kameelen te zien voorbij trekken. Niets is zoo vol van bedriegelijke beelden als de door den zonnegloed verwarmde dalen en vlakten der woestijn. Dat gevoelden zelfs de met die wegen goed bekende Arabieren vóór langen tijd, en zij drukten hunne gewaarwording uit door deze woestijnen met geesten te vervullen, die den eenzamen wandelaar van den regten weg afleiden en op het dwaalspoor brengen. Zoo plaatsten zij ook op dien bergkam het paleis van berggeesten, en hun bijgeloof was oorzaak, dat de reiziger zonder geleiders geheel alleen dien berg beklimmen moest. Deze berg ligt op den 25° N.Br., niet ver van Rhat, of, gelijk het op vele kaarten geschreven wordt, Grhaat.—Met de Tuareg's, wier roofhorden in het Alpenland der woestijn de karavanen verontrusten, heeft barth eenmaal een strijd bijgewoond.—In Yola, het zuidelijkste punt, dat barth bezocht (omstreeks 9° N.Br.), wordt hij na een verblijf van drie dagen verdreven en genoodzaakt naar Kuka of Kukaua terug te keeren, In Baghirmi, ten zuidoosten van het Tsaadmeer, wordt de reiziger zelfs gevangen genomen en voor korten tijd gewelddadig in boeijen gelegd. Doch al deze ontmoetingen worden kort en zonder praal van woorden verhaald, en kunnen, zooals zij daar verstrooid in de bladen der zoo grooten omvang hebbende deelen voorkomen, het boek niet tot eene voor het groot publiek onderhoudende lectuur maken. Wij verkiezen echter dien vorm boven den met vreemde bijvoegsels opgesierden tooi, gelijk Fransche reizigers somtijds hunne dagboeken als bouwstoffen geven aan eenen letterkundige, die ze naar zijnen smaak hervormt tot een behagelijk verhaal, waar boven men Wahrheit und Dichtung moet schrijven, zonder den maatstaf te hebben om verdichting van waarheid te onderkennen. Daarenboven verontschuldigt barth zich in de voorrede met zijne verzwakte krachten, die hem eene levendige en gelijkmatige uitvoering van al de deelen van zijn reisverhaal onmogelijk maakten.

[ 186 ]De grootste teleurstellingen, die barth op zijne reis ondervond en die meer dan al de vermelde ongemakken en bezwaren ook den meest krachtigen man konden nederslaan, hebben wij nog niet genoemd. Van de drie Europeanen, die de zending oorspronkelijk uitmaakten, bleef hij alléén over. Reeds in den aanvang van 1851 overleed richardson in Bornu; barth, die toen tijdelijk van hem afgezonderd reisde, vernam zijnen dood eerst eenige weken later en kon slechts zijn graf bezoeken, 't welk onder een sykomore op de grasrijke vlakten van Nhugurutua gedolven was. In September 1852 stierf ook overweg, in den krachtvollen leeftijd van 30 jaren, niet ver van den westelijken oever van dat meer Tsaad, 't welk hij zoo naauwkeurig onderzocht en herhaaldelijk bevaren had. Van dien tijd af moest barth, die nu westwaarts trok om Sokoto en Timbuktu te bezoeken, zijnen togt door het vreemde en onherbergzame land alleen volbrengen. Dit gedeelte zijner reis is nog niet in het licht gekomen.

Twee punten zijn vooral wat de geographie van Afrika betreft door het reisverhaal, zoover het voor ons ligt, helderder geworden.

Het eerste betreft den loop van de Benue, welke rivier barth moest overtrekken, toen hij zich naar Yola, de zuidelijkste grens van zijn veld van onderzoek begaf, de plaats waar hij zoo onherbergzaam ontvangen en zoo ontmoedigend teruggewezen werd. Die rivier, zich naar het zuid-westen rigtende, vereenigt zich met de Kuara, die eene voortzetting is van de Joliba of Djoliba, die in hetzelfde gebergte ontspringt, waaruit aan de andere zijde de westwaarts vloeijende Senegal en Gambia voortkomen, zich eerst noordoostwaarts tot Timbuktu keert en dan oostwaarts wendt, om vervolgens eene meer zuidoostelijke rigting te nemen. De vereenigde stroomen storten zich dan met verschillende monden, tusschen den 5den en 4den gr. N.B. in den Oceaan. Het andere punt betreft het meer Tsaad, dat met deze rivieren niet in verbinding staat. Een groot binnenmeer tusschen den 15° en 12° N.B., van steeds afwisselende uitbreiding met vlakke oevers, die in het eind van den herfst, in October en November, bij den hoogsten waterstand des meers steeds overstroomd worden. Digt aan de oevers houden zich talrijke rivierpaarden en krokodillen op; en op vele eilandjes, die digt aan de oevers liggen, leven verschillende wilde volksstammen. Het is eene [ 187 ]wijd uitgestrekte waterkom van geringe diepte, een zoetwatermeer, dat geene uitmonding heeft, en alleen door de sterke uitdamping al het water verliezen moet, 't geen de daarin stroomende rivieren, vooral aan den zuidelijken oever de Schari en de vloed van Logona daarin uitstorten. Barth schat de hoogte van dit meer op 830 voet boven de zee. Hij heeft het aan den noord- en zuidkant omtrokken; oostwaarts in het land van Kanem is hij slechts weinig doorgedrongen. Deze gedeelten zijner reis volbragt hij te paard in het gevolg van eene bende Arabieren in dienst van de regering van Bornu, en vergezeld van overweg. De Arabieren maakten eene rooverbende uit, die op de jagt van slaven uitging. De regering dier ongelukkige landen weet geen ander middel om zich staande te houden, dan door schrik en verwoesting te verspreiden.—Wanneer de stroomen in hunnen loop beter bekend zijn, zullen zij de wegen zijn, langs welke de vreedzame veroveringen der Europesche wetenschap met beter gevolg kunnen worden voortgezet, dan door de enge bergpassen en brandende zandvlakten, die de groote oäse Fezzan van Sudan scheiden.

(De voortzetting na het verschijnen der beide volgende deelen.)