Album der Natuur/1859/Plantengroei op Korsika

De plantengroei op het eiland Korsika (1859) door Alexander Willem Michiel van Hasselt
'De plantengroei op het eiland Korsika,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (achtste jaargang (1859), pp. 319-321. Dit werk is in het publieke domein.
[ 319 ]
 

DE PLANTENGROEI OP HET EILAND

K O R S I K A[1].

 

 

Het eiland Korsika heeft eenen rijken en kennelijken plantengroei, als het middelpunt uitmakende van de zoo schoone vegetatie van het groote bekken der Middellandsche zee. Talrijke geurige Lipbloemen (Labiées) en bevallige Anjelierbloemigen (Caryophyllées) vervullen de lucht met hare balsemgeuren, nagenoeg in elk gedeelte des jaars. De planten van Korsika staan in verband met die van Spanje, Italië, het Zuiden van Frankrijk en het Noorden van Afrika. Aan de hellingen der bergen vindt men eenige zeer schoone wouden, en daarenboven onmetelijke bosschen van de eetbare of tamme kastanje. Olijfplantaadjes omkransen de heuvelen en dalen af in de dalen, die naar de zeezijde zich openen[2]. Overal, zelfs op de ruwe en rotsachtige kanten der hooge bergen, slingeren zich de wijnranken en ooftboomgaarden. Vruchtbare vlakten, goudgeel van de rijke oogsten, strekken zich langs de kust uit. Tarwe en rogge versieren hier en daar de hellingen der bergen en steken met hun blij groen op eene fraaije wijze af tegen het donkere groen der bosschen of de kale rots der gebergten. Ahornen (eschdoornen) en walnoten tieren, even als de kastanje, welig in de dalen zoowel als in de hoogere streken,—de cypres en de zeepijn alleen in de lagere oorden. De wouden bestaan voor een goed deel uit kurkboomen en altoos groene eiken. De Aardbezieboom (Arbutus) en de Mirth groeijen tot goede boomen op. De wilde olijf en peer [ 320 ]bedekken uitgebreide velden op de hoogte. De altoos groene Alaternen (Rhamnus Alaternus), zuidelijke soorten van Brem, van Cistus, de Mastixboom enz. enz. wisselen af met fraaije heidestruiken, onder welke de boomachtige (Erica arborea), die hier eene aanmerkelijke grootte bereikt. In de lagere streken is er geen dal of holle weg, die niet met oleanders versierd is, en waar tusschen, aan de kusten, zich de Tamarinde ontwikkelt. De waaijerpalm en de dadelpalm ontbreken niet op de meest beschutte plaatsen. De Opuntia (eene Cactus) en de Amerikaansche Agave (zoogenaamde groote of honderdjarige Aloë), slaan overal op aan warme rotsachtige plekken. Prachtige Vlinderbloemen, Toortsen (Verbascum), heerlijke roode soorten van vingerhoedskruid (Digitalis), Maluwen, Standelkruiden, Leliën, Centaureën enz. versieren het landschap. De vijg, de granaat en de wijnstok geven goede vruchten, ook zonder eenige zorge van kweeking. Oranje-appelen, limoenen en aanverwanten behooren hier zoo te huis, dat zij wezenlijke bosschen vormen. Behalve kersen, pruimen, appelen, peren en andere noordelijke vruchten, zijn hier ook de amandelen, perziken en abrikozen gemeen en in de warmste streken worden de Johannesbroodboom en de jujubes volkomen rijp.

De heerlijke vegetatie van dit eiland wordt zeer door de luchtsgesteldheid bevorderd en wisselt natuurlijk af naar de verschillende hoogten van den bodem. Van de zeekust af tot op ongeveer 580 Ned. ellen is het klimaat warm en bijkans in lente en zomer te verdeelen, daar de thermometer op zijn hoogst 1 of 2 graden vorst toont en dit nog wel gedurende weinige uren. Zelfs in Januarij is de zonneschijn warm, maar in de schaduw en 's nachts is het, bijkans in alle jaargetijden, op Korsika koel. Slechts zelden is de hemel bewolkt. De Zuidoostenwind, de Sirokko of Skirokko, voert aanhoudende vochtige nevels aan, welke de hevige Zuidwestenwind, de Libeccio, weder wegdrijft. Op de gematigde koude van Januarij volgt eene hitte als die der hondsdagen bij ons, doch die op Korsika 8 maanden duurt, waarbij het zeer nadeelig is, als het in Maart en April niet regent—een ongeval, dat nog al dikwijls voorkomt en dat nog veel meer kwaad zoude doen, indien niet de meeste Korsikaansche boomen harde lederachtige bladen bezaten, zooals de Oleander, de Mirten, [ 321 ]Cistus, Mastixboom, de wilde Olijf enz. De vochtige laagten verspreiden schadelijke dampen, zoodat men in de avondlucht daar ligt door gevaarlijke koortsen wordt aangetast[3].

Boven 580 en tot 1950 ellen is de luchtstreek als in het midden en Noorden van Frankrijk. De sneeuw, die meest in November valt en soms tot 20 dagen blijft liggen, doet, dat allezins opmerkelijk is, beneden de 1160 ellen geen nadeel aan den Olijfboom, ja schijnt hem zelfs als mest te dienen. In dezen gordel is de kastanje bijzonder te huis, maar wordt boven de 1950 ellen vervangen door de altoos groene eiken, door sparren, beuken, buksen (onze zoogenaamde palmboompjes) en jeneverstruiken. Het grootste deel der bevolking woont in de middelste streek, daar de bovenste streek ruw en in eenige deelen onbewoonbaar is.

v. H.
 

 


  1. Naar marmocchi, in het weinig bekend werk van gregorius, Corsica, Stuttgart 1854, I, p. 128—131. Zie Botanische Zeitung 1855, p. 772—774.
  2. Langs de gansche Middellandsche zee wast de olijf op de naar zee toe afhellende zijden der bergen en in de naar zee gewende dalen; nagenoeg niet, noch in Europa, noch in Noordelijk Afrika, daar, waar hooge bergruggen den invloed der zee afsluiten.
  3. Bij Algiers en op het eiland Sardinië is het bekend, dat de uitwasemingen van den bloeijenden Oleander voor mensch en dier schadelijk zijn. Waarschijnlijk zal ook op Korsika dezelfde fraaije heester ook medewerkers tot de ongezondheid der moerassige streken op dat eiland.