Album der Natuur/1859/Twee der schoonste watervallen der wereld

Twee der schoonste watervallen der wereld (1859) door Pieter Harting
'Twee der schoonste watervallen der wereld, ' werd gepubliceerd in Album der Natuur (achtste jaargang (1859), pp. 185-189. Dit werk is in het publieke domein.
[ 185 ]
 

TWEE DER SCHOONSTE WATERVALLEN DER WERELD.

 

 

In den zomer van 1857 bezocht de heer bayard taylor op eene reis door Noorwegen, ook den Riukand-Fos en den Vörings-Fos, twee watervallen, welker grootsche schoonheid welligt door die van geenen anderen waterval overtroffen wordt.

Dr. a. petermann, die de beschrijving, welke de Amerikaansche reiziger daarvan gaf in de New-York Tribune, in zijne Geographische Mittheilungen, Jaargang 1858, p. 318, overnam, voegt daaraan het volgende toe.

"In zuidelijk Noorwegen, ten westen van Christiania, ligt aan den zuidoosthoek van het Hardanger Fjeld de Mjös-Vand, ter onderscheiding van het grootere meer van gelijken naam, dat ten noorden van Christiania gelegen is, ook wel het kleine Mjös-meer genoemd. Daaruit ontspringt de rivier de Maan, welke in oostelijke rigting het omstreeks vier duitsche mijlen lange Westfjorddal doorstroomt en zich in het Tind-meer uitstort. Ongeveer op het derde gedeelte van zijnen loop vormt deze rivier eenen waterval, van 450 Zweedsche of 411 Parijsche voeten hoogte. Deze heet de Riukand-Fos, d.i. de rookende waterval. De hoogte der beide door de Maan verbonden meren boven het zeevlak levert een zeer aanzienlijk verschil op. Het Mjösmeer ligt namelijk op eene hoogte van 2666 Parijsche voeten, en het Tindmeer op slechts 579 Par. voeten, zoodat dus het water der Maan een alleraanmerkelijkst verval heeft. De reizigers waren van het Tindmeer uit het zich meer en meer vernaauwende dal opgeklommen.

De Vörings-Fos bevindt zich in het Söndre (zuidelijk) Bergenhuusampt en wordt, bij eene valhoogte van 454 Par. voeten, op eene hoogte van ongeveer 2000 voeten boven de zee, door het riviertje Björöya-Elv [ 186 ]Elv gevormd. Dit laatste doorstroomt Sijssendal en mondt uit in den Eid-Fjord."

Thans volge de door bayard taylor gegeven beschrijving van beide watervallen.

 

 

"Het dal was thans nog slechts een naar boven stijgende kloof, langs welker wanden ons pad voortkronkelde. Rondom ons was alles naakte rots, uit welker spleten slechts hier en daar eenige kreupele dennenboomen te voorschijn kwamen. Vóór ons verbreedde zich echter de kloof nog eenmaal tot eene afhellende vlakte, welke juist ruim genoeg was voor eenige hutten en bouwvelden. Toen wij dit kleine gehucht bereikten, speelden de laatste stralen der zon op de toppen boven ons. Wij waren van het Tind-meer af omstreeks 2000 voet[1] opgeklommen, en in de gapende diepte eener rotsspleet, welker bodem de zonnestralen nimmer bereikt hebben, donderde de Maan-Elv. Verderop was de weg niet meer toegankelijk voor paarden; wij gingen derhalve te voet, of liever wij klauterden of kropen langs de duizelingwekkende steile helling, waar op vele punten een enkele misstap ons in den afgrond zoude gestort hebben, met welker geheimvolle diepten wij geenszins begeerig waren nadere kennis te maken. Nadat wij op die wijze omstreeks twee mijlen, steeds snel opwaarts stijgend, hadden afgelegd, verkondigde de doffe, trillende echo en een blik in de nog meer bodemlooze kloof ons de nabijheid van den Riukand-Fos.

Op eens brak hier en daar een duister schemerlicht door het berkenkreupelhout, waardoor wij heendrongen, en plotselijk stonden wij aan den rand des afgronds, waarin de rivier zich stort.

De Riukand lag voor ons, als een schuimend stralend wonder, als een beeld van huiveringwekkende liefelijkheid, omlijst door duisternis en schrik, als openden zich hier de poorten der hel.

Regt voor ons, zoo hoog aan den hemel, dat de kleurende stralen [ 187 ]der nederdalende zon daardoor bedekt werden, verhief zich de rots, die het dal sluit, om verderop de hooge vlakte van het Hardanger tafelland te vormen, alwaar een klein eind verder de Mjös-Vand ligt, uit welks schoot de Maan-Elv geboren wordt.

Men ontwaart de rivier het eerst als eene massa van kokend schuim, zooals zij om den hoek van eene tot een doortogt gespleten reeks van zwarte rotsen heenschiet; dan buigt zij zich in het begin van haren val regtsom en stort zich met eenen enkelen 500 voet hoogen sprong in eenen hollen ketel van naakt, zwart gesteente. Het water is reeds schuim bij het begin van den val, en de eene golf voor en de andere na, wanneer zij in de lucht geworpen den stoot van den eeuwig om den schrikkelijken afgrond heerschenden wervelwind voelt, lost zich nedervallende in parelsnoeren op en stroomt fladderend als eene sjerp van het rijkste kant werk naar beneden. Het is geen water meer, het is de geest des waters!

De bodem is aan het oog onttrokken door een op en neer golvend, naar sneeuw gelijkend dampkleed, in welks plooijen de stralen schuim als sterren flonkeren; daaronder, wanneer bij wijlen de wolk zich verdeelt, schittert hij voor oogenblikken als de zuiverste smaragd. Men zoude wanen in deze lichtende bliksems van zilver en groen het glinsterende paleis eener onderaardsche Fee of Undine te zien. Die schemerende diepte, welke het menschelijke oog slechts gedeeltelijk doordringt en een menschelijke voet nimmer betreden zal, — welke geheimvolle wonderen mogen daar verborgen liggen! En rondom dit tooneel vol onbeschrijfelijke liefelijkheid stijgen de huiveringwekkende rotsmuren, bevochtigd door het nimmer opdroogend water, waarmede zij overspat worden, en bedekt met strepen van weelderig groeijende groene zoden, van uit de diepe kloof onder onze voeten naar omhoog, om nog ver boven onze hoofden hunne onregelmatige toppen naar den hemel te verheffen.

Ik geloof niet dat ik mij aan overdrijving schuldig maak, wanneer ik beweer, dat de Riukand-Fos de schoonste waterval der wereld is. Bij zijnen aanblik stokte onwillekeurig mijne ademhaling, mijne polsen sloegen sneller,—eene onbedriegelijke werking van ware schoonheid. Dit geheele tooneel, met zijne grootsche, schier reusachtige [ 188 ]vormen en het onovertreffelijk schoone duistere koloriet, waarin dit heerlijke beeld vol bevalligheid, glans en liefelijkheid gehuld was, heeft op mijne ziel eenen onuitwischbaren indruk gemaakt. Niet alleen gedurende het half uur bij ondergaande zon daar doorgebragt, maar nog vele dagen en nachten daarna zag ik het schuimende water van den Riukand, als ware het een kunstig zich windend weefsel van bloemen, voor mij nedervallen."

 

"....Wij bevonden ons op het groote plateau van het Hardanger Fjeld, 2000 voet boven de zee. Eene woeste streek lag voor ons;—heuvels, bedekt met heide kruid, breidden zich naar rondom uit in eenzaam zwijgen. Eenige afzonderlijk staande, door sneeuw gestreepte hoogere toppen stegen uit de vlakte naar boven, en een diepe spleet aan onze linkerzijde vertoonde zich als het begin van de kloof, waardoor de woeste bergstroom zich eenen weg baant. Aan het einde daarvan, een mijl of meer verderop, steeg eene ligte dampwolk naar omhoog, welke ten gevolge van de dunne berglucht op eene bedriegelijke wijze in de nabijheid scheen te zijn. De slijkerige, sponsachtige bodem heeft slechts eene diepte van twee voeten en rust dan op een ondoordringbaar rotsbed,—het Hardanger Fjeld is inderdaad slechts eene enkele rots,—om welke reden hij ook steeds moerassig is. Blaauwbessen groeiden er hier in groote menigte, zooals ook de Veenbraambes (Rubus chamaemonus), die ik ook op New-Foundland vond, en onze gids peter, die om deze vruchten te plukken dan hier dan daarheen liep, bragt ons herhaaldelijk op een dwaalspoor. Eindelijk echter naderden wij den schuimenden en bruischenden Vörings-Fos en hoorden zijn hol gebrul. De geweldige rotsmuil gaapte ons aan, — nog een tred en wij stonden aan zijnen uitersten rand. Ik greep de takken van een jongen sparreboom en boog mij daarover heen. Ik gevoelde geene duizeligheid, daartoe was de hoogte te aanmerkelijk, de indruk te grootsch en te wondervol. De rotsplaat, waarop ik stond, stak ver vooruit over den 1200 voet diepen afgrond, welks tegenoverstaande zijde als een magtige wal van den bodem onafgebroken omhoog steeg tot nog 800 voeten boven mijn hoofd. Op dezen zwarten rotsmuur, die door het eeuwig daartegen spattend water nat werd ge[ 189 ]houden, vertoonde zich, als ware hij daarop geschilderd, een regenboog-, welke twee derden van een cirkel vormde, terwijl de beide einden in de diepte verdwenen. Een dunne waterstraal sprong als een lange zilveren draad van den hoogsten top, naar beneden, als ware zij eene loodlijn, die afgeworpen was om de 2000 voeten diepte te meten. Aan mijne regterzijde kwam de stroom van de vlakte van het Fjeld als eene gescheurde, gewondene, kokende watermassa aanbruisen en bereikte den rand des afgronds op een punt, dat zich op ongeveer 400 voeten onder mijne standplaats bevond, en vanwaar hij op eens zich naar den bodem stort, eene diepte van omstreeks 800 tot 900 voeten.

Indien het mogelijk ware dezen waterval van onderen te beschouwen, dan zoude hij een der meest grootsche schouwspelen der wereld aanbieden. Geen andere kan met hem wedijveren in hoogte, hoeveelheid waters en verhevenheid der omgeving. Doch de beschouwer blikt thans uit de hoogte op hem neder en ziet hem derhalve in het verkort, zoodat men zijne volle pracht en schoonheid slechts vermoeden kan. Legt men zich op den bodem neder met het hoofd over de wortels der sparreboomen heen, dan kan men veilig in den vreeselijken afgrond staren en de als sterren flikkerende waterstralen zien, die door den bodem worden teruggeworpen en als vuurpijlen naar boven stijgen. Zulk een aanblik prikkelt echter te meer het verlangen om beneden te staan en te zien, hoe de stroom, met eene kroon van helder schitterend schuim, in eenen enkelen sprong zich van den hemel in de hel stort.

Het is aan eenige weinigen, die de rotskloof betraden van de plaats af waar zij zich in het dal opent, gelukt ver genoeg door te dringen, om een gedeelte van den waterval te overzien. Het andere gedeelte werd echter aan hunne blikken onttrokken door eene uitstekende rots. Het lijdt echter geen twijfel, of de tijd zal eenmaal komen, dat iemand genoeg moed en volharding zal bezitten, om dit pad geheel tot aan den voet des watervals te vervolgen. Ik benijd de reizigers, die dan den Vörings-Fos bezoeken zullen."

Hg. 
 
 

 

  1. Dit cijfer, gelijk ook de volgende, is, volgens de bovenstaande naauwkeuriger opgaven van petermann, iets te hoog.