Architectura/Jaargang 5/Nummer 35/Boeken

‘Boeken’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 35 (zaterdag 28 augustus 1897), p. 161-162. Publiek domein.

[ 161 ]BOEKEN.

De laatste studio-aflevering bevat:

1o. Een levensgeschiedenis van den Italiaanschen schilder g. segantini met afbeeldingen naar zijne werken.

2o. Een artikel over „De kunstnijverheid in Amerika; The Tiffany glass and decorative Co., door cecilia waern.”

3o. Over tuinbouw, met beschrijvingen van sommige tuinen in schotland door j. j. joass.

4o. De internationale kunst-tentoonstelling te münchen.

De revue de l’art chrétien bevat:

1o. De „Cosmati en de kerk van st. maria te civita castellana,” door g. clausse, architect.

2o. Vervolg van „Fra Giovanni Angelico da Tiesole” met afbeeldingen.

3o. Reliques de Constantinople, vervolg en slotartikel door f. de mely.

4o. De muurschilderingen der collegiale kerk van st. gertrudis te nivelles, door edgar de prelle de la nieppe.

5o. Mengelingen waaronder:

a. Eenige Gothische monumenten in griekenland.

b. Het beeld der drievuldigheid te olonne (vendee).

c. notre-dame de la pesne (bij de kathedraal van angoulème.)

d. Bibliografie met eene beoordeeling van het boek van g. maspero. „Histoire ancienne des peuples de l’Orient Classique.”

d. II. „Les premières mêlées des peuples,” waarbij eenige reproducties van afbeeldingen, in het boek voorkomende, gevoegd zijn.

e. Kroniek, waaronder „La manifestation cuypers, en hollande et en angleterre.” Met een uitvoerig verslag dezer feesten. De heer jules helbig voegt daaraan toe:

De Revue de l’art chrétien vereenigt zich van harte met de bewijzen van eerbied en de gelukwenschen, die den bekwamen Hollandschen architect te beurt vielen.
„Gedurende zijne lange, bijzonder vruchtbare loopbaan, die — zooals wij durven hopen — nog lang duren zal, was dr. cuypers met het potlood, zoo [ 162 ]noodig met de pen, een getrouw en wakker strijder voor de zaak en de beginselen, die ook de onze zijn.
Ook kunnen wij niet vergeten, dat hij behoort tot die artisten, te zeldzaam naar onzen zin, die zich op eene historische en archeologische studie der monumenten toeleggen, alvorens zij er toe overgaan ze te herstellen om hun duur te verzekeren. De heer cuypers is een werker, die wij tot onze eer onder onze medewerkers rekenen.”

De Europeesche uitgave van „Architecture” no. 19 bevat 1o. een uitgebreid en goed bewerkt artikel over „architectonische stijlen in frankrijk gedurende de Renaissance door arthur vye-parmintes en charles sounier.” Het is een vervolgstuk en handelt over lodewijk xiv stijl 1643-1715.

2o. over grim’s dyke, Buitenverblijf van mr. w. s. gilbert, gebouwd daar b. norman shaw r. a. architect.

3o. Sir christopher wien en de stadskerken door arthur stratton, a.r.i.b.a.

4o. In een uithoek van suffolk door een liefhebber.

In de bovenvermelde inhoudsopgave der „Revue de l’art chrétien” laten wij een vertaald uittreksel volgen van het beeld der drieëenheid te olonne (vendée).

„De christelijke kunstenaars van de XIIe tot de XVIe eeuw hebben in beeldhouw- of schilderwerken in emails en op manuscripten met miniaturen dikwijls de Drieëenheid afgebeeld. Dikwijls zijn deze groepen op dezelfde wijze gerangschikt: god de vader houdt het kruis waaraan Zijn zoon gehecht is, terwijl de h. geest in den vorm eener duif van den een naar den ander gaat om te toonen, zooals de tekst zegt, dat bij voortkomt van den vader en den zoon.
Deze wijze van plaatsen is volstrekt noodzakelijk, en vele artisten hebben, door er zich niet letterlijk aan te houden, zonder het te weten een ware ketterij begaan.
Eene schildering op hout in de abdij van st. riquier (XVe) toont o.a. den vader gekroond zittende, het kruis houdende voor Zijn zoon. Tusschen hen is de h. geest voorgesteld, doch de duif die hem symboliseert is, in plaats van zijn voortkomst (procession) aan te duiden, met ingetrokken pooten en vleugels, gespijkerd op het bovenste gedeelte van het kruis.”[1]

Met hetzelfde goede recht haalt de schrijver meerdere voorbeelden aan, waaruit blijkt dat door de onkunde der artisten of omdat zij zich niet streng aan de voorschriften hielden dikwijls bespottelijke dingen gemaakt werden.
Hierbij is het wel merkwaardig om te herhalen wat plato zegt van de Egyptische kunst, nl. dat de artisten streng gebonden waren aan voorschriften die sinds 10.000 jaren bestonden, dat het hun niet geoorloofd was daaraan iets te veranderen en dat de ritueele voorstellingen onveranderlijk met dezelfde attributen moesten worden voorgesteld. Vele Egyptologen schrijven dan ook de stereotype stijfheid (?) der Egyptische kunstvoortbrengselen toe aan deze beperkende voorschriften. Meestal wordt hierbij echter vergeten dat deze voorschriften zeer uitvoerig worden teruggevonden bij de de INDIËRS en er is niet aan te twijfelen dat zij hun ontstaan danken aan de behoefte, om vaste onveranderlijke waarheden in een correct beeld voor te stellen ter leering van hen die, niet voldoende met den ritus op de hoogte zijnde, lichtelijk in fantastische interpretaties zouden vervallen.

De schrijver vervolgt: „De stoutheid kende geen grenzen, het meerdere gewicht van het onderwerp, waarop de verbeelding zich oefende, kon slechts uitloopen op meer ernstige gevolgen.”

Ook hier bleek het dikwijls noodig om de oude iconographische traditiën te handhaven met het strikte verbod om er van af te wijken.


  1. didron, Iconographie Chrétienne, p. 96, gr.