Da Costa/Ja! de Trooster is gekomen

[ 393 ]

II.

Bidt dan den Heer des oogstes.
Matth. IX : 38.

(Wijze : Gez. 38.)

Ja! de Trooster is gekomen,
Jesus ging van de aarde heen!
Jesus, van u opgenomen,
liet, o Kerk! u niet alléén!
[ 394 ]De Beloofde werd gezonden,
en de Kracht uit God kwam neêr![1]
’t Past ons juichend, keer op keer,
zijn verschijning te verkonden!
Heden is het Pinksterfeest!
Looft en dankt den Heilgen Geest!

Looft den Geest! Hy is de Heere
God door God uit God gegaan!
Zingt Hem psalmen! geeft Hem eere!
Roept Zijn Naam uit! bidt Hem aan!
Hem, die gaaf en Gever tevens
uitzendt, en gezonden wordt,
God is, en wordt uitgestort!
Looft, o volk! den Geest des levens,
Hem, die schept en wederschept,
dien ge in ’t hart ontfangen hebt!

Looft den God der heilprofeten,
Christus Geest, dien in hem wrocht![2]
door wien Isrel heeft geweten
wat verlossing ’t wachten mocht!
Die de steenen heeft beschreven
van ’t tientallig Wetgebod;
d’ onontwijkbren eisch van God!
Die de schrift heeft ingegeven,
die haar open en verklaart,
die ons Jesus openbaart!

Looft Hem, die met vuur gekomen,
die met storm verkondigd is![3]
Die met licht zal overstroomen
’s werelds dikste duisternis!
Wonderkrachten, talen, monden,[4]
wijsheid schonk Hy! ’s Heeren zin
stortte Hy den Jongren in,
om den volken te verkonden
(allereerst aan Jacobs huis!)
vrede door den smaad van ’t kruis!
[ 395 ]

Looft den Geest! Hy zal niet wijken
van de Kerk, met bloed gekocht.
Zijn nabijheid zal steeds blijken,
hoe de Vijand woeden mocht!
Vreest niet, o gezochte schapen,
vrees niet weêergevonden ziel,
zoo de nacht u overviel!
Zou de Geest des Heeren slapen?
Waakt Hy, schoon geen oog Hem ziet,
voor de kleine kudde niet?

Geest der kennis, Geest der waarheid,
der genade, der gebeên!
leer ons wandlen by uw klaarheid[5]
in de heilverborgenheên!
Doe ons Abba Vader bidden,[6]
zeggen Jesus onzen Heer,[7]
geven U in alles de eer!
Zweef in der Gemeenten midden,
om te heilgen de offerand
van hun hart, en mond, en hand!

Maak ons ook in donkre tijden
hier toch steeds indachtig aan,
dat door strijden, druk en lijden,
’t volk met Jesus in moet gaan!
Breek de hardheid onzer harten,
en onze aardsche duisternis!
Voer ons op, waar Christus is!
Bid, verzucht, in vreugd en smarten,
Gy, die Jesus Adem zijt!
voor ons, in ons, t’ allen tijd![8]

Wil ons tot een tempel maken,
dien Uw heerlijkheid vervult,
dat we eens uit het graf ontwaken,
in onsterflijkheid gehuld!
[ 396 ]Ook de kwijnende Gemeente
wacht van U het leven weêr!
Daal op ’t overblijfsel neêr,
op ’t verstrooid en dor gebeente,
dat uw blazing slechts verbeidt,[9]
en ’t herrijst in heerlijkheid!

Wees vooral dat oord gedachtig,
eens de woonplaats Uwer eer,
door Uw invloed eertijds machtig —
thands Uw Nederland niet meer!
Ja! keer weder tot die dreven,
die Gy tot Uw erf herschiept,
waar Ge een wolk in ’t aanzijn riept,
dat in heilgen bloei mocht leven,
van Uw vleuglen overschaauwd,
van Uw honig overdaauwd!

Ach! de Heidnen in hun woede
hebben ’t heiligdam vertreên!
Sions Maagd, van smaadheên moede,
ademt nog door hoop alleen!
Ach! Gods gramschap is ontsteken
over een ondankbaar land,
dat, verzadigd uit Zijn hand,
van Zijn dienst is afgeweken,
van Zijn banden zicht ontsloeg,
met Zijn vijand zich verdroeg!

Maar die God wil ook vergeven! —
Levenwekker! keer! o keer!
wil opnieuw de lucht doorzweven,
en de vijgeboom wordt teêr![10]
Zend Uw maaiers in de velden,
Heer des oogstes![11] Geef den groei!
Neerlands Kerk en grond herbloei’
Gord in Land en Kerk weêr helden
met Uw wapenrusting aan,
om voor de eere Gods te staan!
[ 397 ]

Trooster! Zalver! Gy zult komen
op ’t gebed, door U verwekt!
Van Uw regens, van Uw stroomen
wordt eens de aarde gantsch bedekt!
Liefde en ijver zullen blaken,
waar reeds alles scheen verkwijnd,
als de Pinksterzon verschijnt!
Noordenwind! o wil ontwaken!
Zuidenwind! doorwaai den hof![12]
Heilge Geest! U zij de lof!


  1. Luc. XXIV: 49
  2. Pet. I: 1.
  3. Hand. II: 2, 3.
  4. Luc. XXI: 15
  5. Ps. XXXVI : 10.
  6. Rom. VIII : 15. Gal. IV : 6.
  7. 1 Cor. XII : 3.
  8. Rom. VIII : 26. Gal. IV : 6.
  9. Matth. XXIV : 32.
  10. Ezech. XXXVII : 1—14.
  11. Matth. X : 38. Hand. XIII : 2.
  12. Hoogl. IV: 16.