N A P O L E O N.

God riep Napoleon, om ’t ondier te verdelgen,
dat, zwellende van roof, en rood van Koningsbloed,
met d’ opgesparden muil Europa in ging zwelgen,
daar ’t machtloos nederviel voor ’t Fransche helgebroed!
Napoleon verrijst. Hy temt dien schrik der aarde,
’t omwentlings-wangedrocht, dat voor zijn blikken zwicht!
Maar, dwaas als Isrels Vorst, die vloekbren Agag spaarde,
doorrijgt zijn lans hem niet, maar laat hem ’t levenslicht!
Het monster biedt den held zijn scherp gewette dolken
en aardbedwelmend gif, dei weldaad tot een loon!
Ja! ’t gaat met hem ter jacht op koningen en volken
en rust in schaduw van den keizerlijken troon!
Gods Almacht spoedt ter wraak. De schittrende viktorie
verlaat hem. Juich! Euroop! Onthef u aan den schrik!
Aan uw tiran ontviel zijn kroon, zijn macht, zijn glorie —
maar, wraakgeschreeuw der aard! Zwijg by zijn laatsten snik!