D E S T E M.

Een speeltuig is het hart, een luid,
en ’t zijn de tonen, die zy uit,
als wy gevoelen, willen, handelen!
Ja! wordt de ziel zich-zelf gewaar,
het is het trillen van een snaar,
waarover Englenvingren wandelen!

Een toon gegrepen! Levenssmart!
Een tweeden! Heiliging van ’t hart!
Een derden! Dichteridealen!
Een vierden! Dreunenden oorlogsmoed,
die weêrgalmt in het bruischend bloed,
en overgaat in zegepralen!

En of de toon, die hier ontspringt,
verheffend of weemoedig klinkt,
verkondigen gelaat en oogen!
Geheel het lichaam houdt de maat,
die ’t Goddelijke kunsttuig slaat
waar door ons leven wordt bewogen!

Maar, als die wondre cither speelt,
en aan het stofkleed mededeelt
den indruk door den geest ontfangen,
wie drukt den trouwsten nagalm uit
van dat betooverend geluid,
waar aan de Geesten-zelve hangen?

Gy zijt het, adem onzer borst!
Gy, stroom van lucht, die door de dorst
des vuurgen harten ingezogen,
en, gloeiend weder uitgestort,
zijn Echo over de aarde wordt,
op zilvren wieken uitgevlogen!

Gy, Stemgeluid, op wien de Taal,
gelijk een held in wapenpraal,
hervoort treed uit haar donkre wening!
Gy zijt het, rijk begaafde Stem!
Gy, koninklijkst geschenk van Hem,
die Adam schiep ten wereldkoning!

Geen hand volvoert den wil zoo snel,
geen oog vertoont de vlam zoo fel,
die in den boezem is verrezen!
In u vertoont zich heel de ziel,
als of ze in eens zich-zelve ontviel!
in u, het wezen van haar wezen!

O,zachte, teedre, lieve maagd,
wier schuldloos hart in stille klaagt,
by ’t eerst ontluiken van de liefde!
’t Is de enkle stem, die u verraadt,
voor wie haar melody verstaat,
ofschoon gy zwijgt van ’t geen u griefde!

Zoon van den bliksemenden krijg!
dat slechts uw stem ten hemel stijg’!
en alle weêrstand is verdwenen!
Achilles heft den krijgkreet aan —
de Grieksche vluchtelingen staan,
en ’t Trooische leger stuift uit éénen!

En gy! verheven Dichtrenrij!
O! van uw lippen wenschen wy
de hemelstreelende gezangen!
Geen onbezielde strook papier
is waard de klanken van uw lier,
is waard uw adem op te vangen!

Men zinge uw Ilias, Homeer,
geen gouden stift, geen zwanenveêr
vermag haar in het hart te schrijven.
Gelijk de zwervende Rhapsood
haar in de boezems overgoot,
en boven ’t eeuwengolf deed drijven!

Maar gy, die u geroepen voelt
om, waar de Geest des afgronds woelt,
voor ’t recht der heemlen te strijden!
Kent gy de kracht, die in deze eeuw
verlammen moet het helgeschreeuw
en ’t helsch verbond der Ongewijden?

Gy zijt gewapend door Gods Macht
met een ontzachelijker kracht,
dan banjonetten en kanonnnen!
Verbreed de borst! Sla ’t oog naar Hem!
en met de levendige stem
wordt heel een aardrijk overwonnen!