De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap (Engels 1886)/1

De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap (1886) door Friedrich Engels

I.

II.
Uitgegeven in 's-Gravenhage door B. Liebers & Co.
[ 1 ]
 

De Ontwikkeling

VAN HET

Socialisme van utopie[1] tot wetenschap

DOOR

FRIEDRICH ENGELS.

 

 

Het socialisme onzer dagen is wat zijn inhoud betreft het produkt aan den eenen kant van het besef, dat er in onze hedendaagsche maatschappij een klassenonderscheid bestaat tusschen bezittenden en niet-bezittenden, kapitalisten en loonarbeiders en aan den anderen van de volslagen anarchie[2], die er bestaat op het gebied der voortbrenging. Natuurlijk is het niet uit de lucht komen vallen, maar sluit het zich aan 't verleden aan. Al vindt het zijn wortel in de materieele[3], ekonomische[4] feiten, het heeft als elke nieuwe theorie [ 2 ]zijn aanknoopingspunten aan de denkbeelden die reeds werden gevonden en daarom treedt het in den beginne op als een voortgezette, meer konsekwente toepassing der stellingen, die verkondigd werden door de groote Fransche voorlichters der XVIIIe eeuw[5].

De groote mannen, die in Frankrijk de revolutie voorbereidden in de hoofden, traden zelven zeer revolutionair op. Zij erkenden geen gezag dat uitwendig was. Godsdienst zoowel als natuurkennis, maatschappij zoowel als staatsregeling, alles werd onderworpen aan de scherpste kritiek; alles moest zijn bestaan wettigen voor de rechtbank der rede of wel het werd afgemaakt. Alleen het denkende verstand werd aangenomen als maatstaf voor alles. Dat was de tijd, waarin de wereld, volgens Hegels woorden[6], ten onderst boven werd gekeerd. Vooreerst in dezen zin dat het menschelijk verstand en de stellingen, die voortsproten uit het denken, aanspraak maakten door te gaan voor den grondslag van alle menschelijke handelingen en [ 3 ]maatschappelijke toestanden, maar daarna ook in den meer uitgestrekten zin, dat de werkelijkheid, die niet overeenkwam met die stellingen, indedaad werd omgekeerd. Alle vormen van staat en maatschappij, die tot hiertoe bestaan hadden, alle overgeleverde voorstellingen werden als strijdig met het verstand in de rommelkamer geworpen; de wereld had zich tot hiertoe alleen door vooroordeelen laten leiden; alles uit 't verleden verdiende alleen medelijden en verachting. Nu pas brak het daglicht door, het rijk der rede nam een aanvang. Van nu aan zouden bijgeloof, onrecht, voorrechten en onderdrukking worden verdrongen door de eeuwige waarheid, de eeuwige gerechtigheid, de in de natuur gegronde gelijkheid en de onvervreemdbare menschenrechten.

Wij weten nu, dat dit rijk der rede niets anders was dan het geïdealiseerde rijk der bourgeoisie, dat de eeuwige gerechtigheid haar verwezenlijking vond in de bourgeois-rechtspraak; dat de gelijkheid uitliep op de burgerlijke gelijkheid voor de wet, dat als een der meest wezenlijke menschenrechten werd geproklameerd het—burgerlijk eigendom en dat de staat der rede, het maatschappelijk verdrag van Rousseau, in het leven trad en slechts in 't leven kon treden als burgerlijke, demokratische republiek. Evenmin als al hun voorgangers konden de groote denkers der XVIIIe eeuw buiten de perken treden, die hun gesteld werden door hun eigen tijd.

Maar naast de tegenstelling van feodalen[7] adel en burgerij bestond de algemeene tegenstelling van uitzuigers en uitgezogenen, van rijke lediggangers en arbeidende armen. Het was juist daardoor dat de vertegenwoordigers der bourgeoisie konden optreden [ 4 ]niet als vertegenwoordigers van een enkele klasse, maar van de geheele lijdende menschheid. Ja, sterker nog, van haar oorsprong af droeg de bourgeoisie het merk van deze tegenstelling: kapitalisten kunnen niet bestaan zonder loonarbeiders en evenals de middeneeuwsche gildemeester zich ontwikkelde tot den modernen bourgeois, evenzoo ontwikkelde de gildegezel en niet in gilden ontwikkelde daglooner zich tot proletariër. En al kon ook over 't algemeen genomen de burgerij beweren, dat zij in den strijd met den adel tegelijkertijd de belangen der verschillende arbeidende klassen van dien tijd vertegenwoordigde, toch braken bij elke groote burgerlijke beweging zelfstandige onlusten uit van die klasse, die de min of meer ontwikkelde voorloopster was van het moderne proletariaat. Men denke in den tijd der hervorming en van den boerenkrijg aan de richting van Thomas Müntzer[8], in dien der Engelsche revolutie aan de Levellers[9], in dien der groote Fransche revolutie aan Babeuf[10]. Naast deze revolutionaire pogingen van een klasse, die nog niet rijp was, kreeg men theoretische schilderingen, die hetzelfde kenmerk droegen; in de XVIe en XVIIe eeuw utopische schilderingen van ideale maatschappelijke toestanden, in de XVIIIe reeds direkte kommunistische theorieën (Morelly en Mably). De eisch van [ 5 ]gelijkheid werd niet meer beperkt tot de staatkundige rechten, hij moest zich ook uitstrekken tot den maatschappelijken toestand der individuen; niet alleen de klassenvoorrechten moesten worden opgeheven, maar het onderscheid der klassen zelf. Een sober kommunisme, dat alle levensgenot afkeurde en zich aan Sparta aanknoopte, was zoodoende de eerste vorm waarin de nieuwe leer verscheen. Daarna volgden de drie groote utopisten: Saint-Simon, bij wien de burgerlijke richting nog een zekere beteekenis had naast de proletarische; Fourier en ook Robert Owen, die in het land der meest ontwikkelde kapitalistische produktie en onder den indruk der tegenstellingen, die daardoor ontstonden, zijn plannen tot opheffing der klassen systematisch ontwikkelde met direkte aansluiting aan het Fransche materialisme.

Alle drie deze mannen hebben dit met elkander gemeen, dat zij niet optreden als vertegenwoordigers van de belangen van het intusschen historisch ontstane proletariaat. Evenals de voorlichters der XVIIIe eeuw wilden ook zij niet uitsluitend ééne enkele bepaalde klasse, maar tegelijkertijd de geheele menschheid bevrijden. Evenals dezen wilden ook zij het rijk der rede en der eeuwige gerechtigheid invoeren, maar hun rijk verschilt hemelsbreed van dat dier voorlichters. Ook die burgerlijke wereld, die ingericht is naar de grondstellingen dezer voorlichters, is onredelijk en onrechtvaardig, daarom moet zij evenzeer verworpen worden als het feodalisme en alle vroegere maatschappelijke toestanden. Volgens hen hebben de ware rede en gerechtigheid tot nu toe niet geheerscht in de wereld, alleen omdat men haar niet goed gekend heeft. De geniale man ontbrak nog, die nu is opgetreden en die die waarheid kende; het is louter geluk en geen [ 6 ]onvermijdelijke omstandigheid, die met noodzakelijkheid voortvloeide uit den samenhang der historische ontwikkeling. Hij had evengoed 500 jaar vroeger geboren kunnen worden en zou dan aan de menschheid 500 jaar dwaling en strijd en lijden bespaard hebben[11].

Wij zagen dat de Fransche wijsgeeren der XVIIIe eeuw, de voorbereiders van de revolutie, een beroep deden op de rede als de eenige rechter over alles wat bestond. Een redelijke staat, een redelijke maatschappij moesten ingericht worden en al wat in strijd kwam met de eeuwige rede moest zonder genade worden verwijderd. Eveneens zagen wij, dat deze eeuwige rede in werkelijkheid niets anders was dan het geidealiseerd verstand van den burger der middenklasse, die zich toen tot bourgeois had ontwikkeld. Toen nu de Fransche revolutie die maatschappij en dien staat op den grondslag der rede had gemaakt tot werkelijkheid, toen bemerkte men dat die nieuwe inrichtingen, hoe redelijk zij ook waren in vergelijking van de ouden, geenszins redelijk waren in volstrekten zin. De staat der rede was een misgeboorte. Het maatschappelijk verdrag van Rousseau was verwerkelijkt in den tijd van het schrikbewind, waaruit de burgerij die aan haar eigen staatkundige bekwaamheid was gaan twijfelen zich geworpen had eerst in de bedorvenheid van het Directoire en ten slotte onder bescherming van het despotisme van Napoleon. De beloofde eeuwige vrede was ge[ 7 ]worden een eindelooze veroveringsoorlog. De maatschappij op den grondslag der rede was niet beter gelukt. De tegenstelling van rijk en arm was verscherpt door het afschaffen der voorrechten van de gilden en van andere voorrechten en der verzachtende kerkelijke weldadigheids-inrichtingen, in plaats van zich op te lossen in algemeene welvaart; de hooge vlucht der industrie op kapitalistischen grondslag verwekte armoede en ellende bij de arbeidende massa tot een levensvoorwaarde der maatschappij. De betaling in baar geld werd meer en meer, volgens Carlyle's uitdrukking, het eenige bindende lid der maatschappij. Het aantal misdaden nam van jaar tot jaar toe. Waren de feodale misdaden die vroeger op klaarlichten dag plaats hadden wel is waar niet opgehouden, maar toch voorloopig naar den achtergrond gedrongen, des te weliger schoten de tot nu toe slechts in stilte gekweekte, burgerlijke misdaden op. De handel ontwikkelde zich meer en meer tot afzetterij. De "broederlijkheid" der revolutionaire leuzen werd werkelijkheid in de chicanes en den nijd van den konkurrentiestrijd. In de plaats der gewelddadige onderdrukking trad het bederf, in plaats van den degen als eerst maatschappelijk machtsmiddel het geld. Het recht van den eersten nacht[12] ging van de feodale heeren over op de burgerlijke fabrikanten. De prostitutie breidde zich onrustbarend uit. Zelfs het huwelijk bleef de wettelijk erkende vorm, de officieele dekmantel der prostitutie en werd aangevuld door veel echtbreuk. Kortom vergeleken met de pronkerige beloften der voorlichters bleken de maatschappelijke en staatkundige [ 8 ]inrichtingen, die verkregen waren door de "zegepraal der rede," bitter ontgoochelende karikaturen te zijn. Alleen de mannen ontbraken nog, die deze teleurstelling konstateerden en dezen verschenen met het aanbreken der eeuw. In 1802 verschenen de Brieven uit Genève van Saint-Simon; in 1808 kwam het eerste werk uit van Fourier, ofschoon de grondslagen reeds dateerden van 1799; op 1 Januari 1800 nam Robert Owen de leiding over van New Lanark.

In dien tijd was echter de kapitalistische produktiewijze en door haar de tegenstelling tusschen bourgeoisie en proletariaat zeer weinig ontwikkeld. De grootindustrie, die in Engeland pas was opgekomen, was in Frankrijk nog onbekend. En juist de groot-industrie ontwikkelt aan den eenen kant botsingen, waardoor de verandering in de produktiewijze, de terzijdestelling van haar kapitalistisch karakter, een dwingende noodzakelijkheid is—botsingen niet alleen tusschen de door haar ontstane klassen, maar ook tusschen de produktieve krachten en ruilvormen zelven, die door haar zijn in 't leven geroepen—en aan den anderen kant ontwikkelt zij juist in die reusachtige produktieve krachten de middelen om die botsingen weg te nemen. Waren dus omstreeks 't jaar 1800 de botsingen die voortkwamen uit de nieuwe maatschappelijke orde pas in haar wordingstijd, dit geldt nog veel meer van de middelen tot oplossing daarvan. Indien de niet-bezittende klassen van Parijs gedurende het schrikbewind voor een oogenblik de heerschappij hadden kunnen veroveren en daardoor de burgerlijke revolutie, zelfs tegenover de burgerij, tot overwinning kunnen brengen, zij zouden alsdan het bewijs hebben geleverd hoe haar heerschappij onder die verhoudingen op den duur onmogelijk was. Het proletariaat, dat zich toen pas als nieuwe klasse [ 9 ]afscheidde, was in 't geheel nog niet in staat om zelfstandig op te treden en deed zich voor als onderdrukte, lijdende stand, die onbekwaam om zichzelven te helpen hoogstens van buiten-af, van boven-af geholpen kon worden.

Deze geschiedkundige verhouding beheerschte ook de stichters van het socialisme. Onrijpe theorien schoten op, die overeenkwamen met den onrijpen stand der kapitalistische produktie. Men meende dat de oplossing der maatschappelijke vraagstukken, die nog verborgen lag in de onontwikkelde ekonomische toestanden, verkregen kon worden door het denkende verstand. Men meende dat de hoofdzaak was om een nieuw en beter maatschappelijk stelsel in te voeren van buiten af door propaganda, waar het mogelijk was door het voorbeeld van proefnemingen. Van meet af aan waren die stelsels veroordeeld als utopiën en hoe meer zij werden uitgewerkt in bizonderheden, hoe meer ze moesten uitloopen in louter spelingen van het vernuft.

Nu dit is uiteengezet, houden wij ons hierbij niet langer op. Wij laten het over aan letterkundige knutselaars om nu nog te kluiven aan die vermakelijke beelden der fantasie om de verhevenheid van hun eigen verstand boven zulke zotheid te toonen. Wij verheugen ons liever in de geniale denkbeelden, die uit dat fantastisch omhulsel te voorschijn komen maar waarvoor die oppervlakkigen blind zijn.

Saint-Simon gaat reeds in zijn Brieven uit Genève uit van de stelling, dat "alle menschen moeten werken". Ook weet hij daarin reeds, dat het schrikbewind was de heerschappij der niet-bezittende massa's. "Ziet", zoo roept hij: "ziet, wat in Frankrijk gebeurd is ten tijde toen uw kameraden daar heerschten, zij hebben den hongersnood gebracht". Het was een zeer geniale ontdekking, [ 10 ]om reeds in 1802 te begrijpen dat de Fransche revolutie moest opgevat worden als een klassenstrijd niet alleen tusschen adel en burgerij, maar ook tusschen adel, burgerij en niet-bezittenden. In 1816 verklaart hij de staatkunde tot de wetenschap der produktie en voorspelt het opgaan der staatkunde in de ekonomie. Ofschoon het inzicht dat de ekonomische toestand de grondslag is der staatkundige instellingen, pas in kiem is, toch is hier reeds duidelijk uitgesproken het overdragen der staatkundige regeering over menschen aan een beheer van zaken en een leiding der voortbrenging, dus de opnieuw met veel ophef aangekondigde "afschaffing van den staat". Staande boven zijn tijdgenooten proklameert hij in 1814, vlak na den intocht der verbonden legers in Parijs en nog in 1815 gedurende den oorlog van 100 dagen, het bondgenootschap van Frankrijk en Engeland en dan van beiden met Duitschland als eenigen waarborg voor de goede ontwikkeling en den vrede van Europa. Er behoorde werkelijk evenveel moed toe als doorzicht om aan de Franschen een bondgenootschap te prediken met de overwinnaars van Waterloo!

Ontdekken wij bij Saint Simon een genialen ruimen blik, waardoor bijna alle niet streng ekonomische denkbeelden der latere socialisten bij hem in kiem worden aangetroffen, bij Fourier vinden wij een zeer vernuftige, maar daarom niet minder scherpzinnige kritiek der bestaande maatschappelijke toestanden. Fourier houdt de bourgeoisie en haar geestdriftvolle profeten van vóór zoowel als de baatzuchtige lofredenaars van na de revolutie, bij hun woord. Hij ontbloot onbarmhartig de materieele zoowel als de moreele ellende der burgerwereld, daarnaast plaatst hij zoowel de geestdriftvolle beloften van de vroegere voorlichters eener maatschappij, [ 11 ]waarin alleen de rede zou heerschen, van eene beschaving die in alle opzichten geluk zou aanbrengen van een onbegrensden aanleg des menschen tot volmaking alsook de schoongekleurde frases van de toen levende bourgeois-idealisten; hij toont aan hoe schril de erbarmelijke werkelijkheid staat naast de opgeschroefde frase en overlaadt dit vreeselijk fiasko der frase met zijn bijtenden spot. Fourier kritiseert niet alleen, zijn levendige aard maakt hem tot een satirikus en wel een der grootsten van alle tijden. De zwendelspekulatie die bloeit met den ondergang der revolutie zoowel als de algemeene schachergeest van den toenmaligen Franschen handel schetst hij even meesterlijk als vermakelijk. Nog meesterlijker is zijn kritiek van de burgerlijke vormen der geslachtsverhoudingen en van de plaats der vrouw in de burgerlijke maatschappij. Hij was de eerste die zei dat de graad van vrouwelijke emancipatie de natuurlijke maatstaf was ter beoordeeling van de algemeene emancipatie.

Het grootst schijnt hij in zijn opvatting der geschiedenis. Hij deelt het verloop daarvan in vier perioden: wildheid, barbaarschheid, patriarchaat, beschaving, welke laatste samenvalt met de nu zoogenaamde burgerlijke maatschappij, dus met de maatschappelijke orde die sints de XVI eeuw is ingevoerd en toont aan "dat de beschaafde regeling elk kwaad, dat de barbaarschheid uitoefent op een enkelvoudige wijze, maakt tot een samengestelden, dubbelzinnigen, huichelachtigen bestaansvorm", dat de beschaving zich beweegt in een "gebrekkigen cirkelgang", in tegenstellingen die zij steeds op nieuw te voorschijn roept zonder ze te kunnen overwinnen, zoodat zij steeds het tegendeel bereikt van hetgeen zij wil verkrijgen of voorgeeft te willen verkrijgen, zoodat b.v. "te midden der beschaving de armoede ontspringt uit den overvloed zelf." Fourier [ 12 ]hanteert de dialektiek met hetzelfde meesterschap als zijn tijdgenoot Hegel. Zoo toont hij aan tegenover het gepraat van den onbegrensden aanleg des menschen tot volkomenheid, dat elke geschiedkundige periode haar opgaanden maar ook haar neergaanden tak heeft en past deze zienswijze ook toe op de toekomst der menschheid. Evenals Kant den toekomstigen ondergang der aarde in de natuurwetenschap binnenleidt, zoo doet Fourier dit in de geschiedbeschrijving met den toekomstigen ondergang der menschheid.

Terwijl in Frankrijk de orkaan der revolutie schoonmaak hield in het land, had in Engeland een stiller, maar daarom niet minder geweldige verandering plaats. De stoom en de nieuwe machineriën veranderden het handwerk in de moderne groot-industrie en brachten een revolutie te weeg in de grondslagen der burgerlijke maatschappij. De slakkengang van de ontwikkeling van het handwerk veranderde in een ware stormperiode der industrie. Met steeds toenemende snelheid openbaarde zich de scheiding der maatschappij in groote kapitalisten en niet-bezittende proletariers, tusschen welken in plaats van den vroegeren gezeten middenstand nu een afwisselende menigte handwerkslieden en kleinhandelaren een zwevend bestaan leidden, het vlottend deel der bevolking. Nog was de nieuwe produktie pas in haar opkomende periode, nog was zij de normale, de regelrechte, onder die omstandigheden de eenig mogelijke produktiewijze. Maar reeds toen bracht zij groote sociale wanverhoudingen te weeg; het samendringen van een bevolking zonder tehuis in de slechtste woningen der groote steden, het oplossen van alle overgeleverde banden van afkomst, van patriarchale[13] ondergeschiktheid [ 13 ]van het gezin, overwerk vooral van vrouwen en kinderen op schrikbarende wijze, ontzedelijking der arbeidersklasse die plotseling wordt geworpen in geheel nieuwe verhoudingen. Toen trad een 29jarig fabriekant op als hervormer, een man die in zich vereenigde een kinderlijken eenvoud tot verhevenheid toe en het talent om menschen te besturen zooals weinigen. Robert Owen was aanhanger van de materialistische leer der voorlichters, volgens welke het karakter van den mensch het produkt is aan den eenen kant van den aangeboren aanleg, maar aan den anderen van de omgeving gedurende den tijd van ontwikkeling. In de industrieele revolutie zagen de meesten zijner standgenooten slechts verwarring en ordeloosheid, goed om in troebel water te visschen en zich snel rijk te maken. Hij zag daarin de gelegenheid om zijn lievelingsdenkbeelden in toepassing te brengen en zoodoende orde in de verwarring. Reeds te Manchester had hij het als bestuurder eener fabriek met meer dan 500 arbeiders met goed gevolg beproefd; van 1800–1829 had hij de leiding over de groote katoenspinnerij te New-Lanark in Schotland als besturend vennoot, alleen met grooter vrijheid van handelen en met een gevolg, dat hem een Europeeschen naam verwierf. Een bevolking die langzamerhand aangroeide tot 2500 personen, oorspronkelijk samengesteld uit de meest gemengde en grootendeels zeer gedemoraliseerde elementen veranderde hij in een modelkolonie, waarin dronkenschap, politie, strafrechter, processen, armverzorging, behoefte aan weldadigheid onbekende zaken waren. En wel enkel daardoor dat hij de menschen plaatste in menschwaardige omstandigheden en ook het opkomend geslacht met zorg liet opvoeden. Hij was de grondlegger van de bewaarscholen en stichtte ze voor 't eerst. Van het tweede jaar af kwamen de kinderen [ 14 ]op school, waar zij zooveel pret hadden dat zij met moeite weer huiswaarts gingen. Terwijl zijn konkurrenten 13 à 14 uur dagelijks werken lieten, werd in New-Lanark slechts 10½ uur gewerkt. Toen een katoenkrisis dwong tot sluiting der fabriek gedurende vier maanden, werd aan de arbeiders het volle loon uitbetaald. En daarbij had de fabriek haar waarde meer dan verdubbeld en rijke winst verschaft aan de eigenaars.

Daarmede was Owen niet tevreden. Het bestaan, dat hij zijn arbeiders verschaft had, was in zijn oogen nog lang niet menschwaardig; "de lieden waren mijn slaven"; de in verhouding gunstige omstandigheden, waarin hij ze verplaatst had, waren er nog verre van af om een alzijdige, rationeele ontwikkeling van karakter en verstand, laat staan een vrije werkzaamheid tot resultaat te verkrijgen. En toch produceerde het arbeidende deel van deze 2500 menschen evenveel werkelijken rijkdom voor de maatschappij als nauwelijks een halve eeuw geleden een bevolking van 600.000 kon voortbrengen. Ik vroeg mij af: wat wordt er uit het verschil tusschen den rijkdom, die verteerd wordt door 2500 personen en dien de 600.000 hadden moeten verteren?" Het antwoord was duidelijk. Hij was gebruikt om den bezitters van de inrichting 5 pct. rente van het kapitaal en buitendien nog meer dan 300 000 P. St. (3.600.000 gulden) winst af te werpen. En wat gold van New-Lanark, was in nog grootere mate het geval met alle fabrieken in Engeland. "Zonder dien nieuwen rijkdom, die door de machines werd te voorschijn gebracht, zouden de oorlogen tot den val van Napoleon en het in stand houden der aristokratische beginselen der maatschappij niet volgehouden kunnen zijn. En toch deze nieuwe macht was de schepping [ 15 ]der arbeidende klasse."[14] Aan haar behoorden dus ook de vruchten. De nieuwe geweldige produktieve krachten, die tot nu alleen dienden ter verrijking van enkelen en ter verknechting der massa schonken aan Owen de fundamenten voor een maatschappelijken nieuwen vorm en waren ervoor bestemd om als gemeenschappelijk eigendom van allen slechts te arbeiden voor de gemeenschappelijke welvaart van allen.

Geheel als vrucht van koopmansberekening ontstond het kommunisme van Owen. Dat praktische karakter behoudt hij voortdurend. Zoo stelde Owen in 1823 de opheffing der Iersche ellende voor door kommunistische koloniën en legde hij kompleete berekeningen over de kosten van aanleg, jaarlijksche uitgaven en vermoedelijke opbrengst over. In zijn definitief plan voor de toekomst is de technische bewerking der bizonderheden met zooveel zaakkennis vervaardigd, dat als men eenmaal zijn methode toegeeft, zich tegen de inrichting in bizonderheden, zefts van het standpunt als vakman, weinig is in te brengen.

De vooruitgang tot het kommunisme was het keerpunt in Owens leven. Zoolang hij optrad als filantroop, had hij niets anders geoogst dan rijkdom, bijval, eer en roem. Hij was de meest populaire man in Europa. Niet alleen zijn standgenooten, ook staatslieden en vorsten juichten zijn plannen toe. Maar toen hij te voorschijn kwam met kommunistische theoriën, toen werd het blaadje omgekeerd. Drie groote hinderpalen schenen hem vooral den weg tot maatschappelijke hervorming te versperren: het privaateigendom, de [ 16 ]godsdienst en de tegenwoordige vorm van het huwelijk. Hij wist wat hem wachtte als hij dezen aantastte: algemeene verachting door de officiëele maatschappij, het verlies zijner geheele maatschappelijke positie. Maar hij liet zich niet afschrikken om ze flink aan te vallen en het geschiedde zooals hij voorzien had. Verbannen uit de officieele wereld, doodgezwegen door de pers, verarmd door mislukte kommunistische plannen in Amerika, waarvoor hij zijn heele vermogen ten offer bracht, wendde hij zich direkt tot de arbeidersklasse en bleef in haar midden nog 30 jaar werkzaam. Alle maatschappelijke bewegingen, alle werkelijke vorderingen die in Engeland tot stand zijn gekomen in 't belang der arbeiders, knoopen zich vast aan den naam van Owen. Zoo zette hij in 1819 na vijfjarigen strijd de eerste wet door op de fabrieken tot beperking van vrouwen- en kinderarbeid. Zoo presideerde hij het eerste kongres, waarop de Trades-Unions van heel Engeland zich vereenigden tot één groote vakvereeniging. Zoo voerde hij als overgangsmaatregelen tot de geheele kommunistische inrichting der maatschappij aan den eenen kant de koöperatieve vereenigingen in (verbruiks- en produktieve vereenigingen) die sinds dien tijd het praktisch bewijs hebben geleverd, dat zoowel de koopman als de fabriekant zeer goed te ontbeeren zijn; aan de andere zijde arbeidsbazars, inrichtingen ter ruil van arbeidsprodukten door middel van arbeidsgeld, waarvan het arbeidsuur de eenheid vormde; inrichtingen, die noodzakelijk moesten schipbreuk lijden maar voorloopsters waren van de latere ruilbanken van Proudhon, hierin zich alleen van dezen onderscheidende, dat zij niet het algemeene heilsmiddel voor alle maatschappelijke rampen vormden, maar alleen een eerste schrede voor een veel [ 17 ]hooger ontwikkelden vorm der maatschappij waren.

De beschouwingswijze der utopisten heeft de socialistische voorstellingen der XIXe eeuw lang beheerscht en doet dit gedeeltelijk nog. Alle Engelsche en tot vóór korten tijd alle Fransche socialisten huldigden haar, ook het vroegere Duitsche socialisme met Weitling inkluis behooren daartoe. Het socialisme is hun de uitdrukking der absoluute waarheid, verstand en recht en behoeft slechts ontdekt te worden, om door eigen kracht de wereld te veroveren; daar de absoluute waarheid onafhankelijk is van tijd, ruimte en menschelijke geschiedkundige ontwikkeling, is het enkel toeval wanneer en waar zij ontdekt werd. Daarbij is dan de absoluute waarheid, verstand en recht weder verschillend bij elk hoofd eener school; en daar bij elkeen de bizondere soort van absoluute waarheid, verstand en recht wederom bepaald wordt door zijn subjektief verstand, zijn levensvoorwaarden, zijn mate van kennis en denkvorming, daarom is er in die botsing van absoluute waarheden geen andere oplossing mogelijk dan dat zij tegen elkander worden stuk gewreven. Daaruit kon slechts te voorschijn komen een soort van doorsneê-socialisme, zooals het indedaad tot heden heerscht in de hoofden der meeste socialistische arbeiders in Frankrijk en Engeland, een bont mengelmoes, bestaande:1. uit de minder aanstoot gevende kritische meeningen;2. uit de ekonomische grondstellingen en maatschappelijke begrippen over de toekomst van de verschillende stichters der socialistische richtingen, een mengelmoes dat te gemakkelijker wordt saamgesteld, naarmate de scherpe hoeken van de enkele bestanddeelen in den stroom der debatten zijn afgeslepen evenals ronde kiezelsteenen in een beek. Om het socialisme tot een wetenschap te maken, moest het eerst worden geplaatst op den bodem der werkelijkheid.

 

  1. Utopie beteekent: geen plaats, nergens, dus een rijk der verbeelding.
  2. Anarchie beteekent regeeringloosheid, maar in dezen zin wijst het op de geheel onbeteugelde wijze, waarop de voortbrenging plaats heeft. Een elk kan produceeren zooveel als hij wil en wat hij wil, zonder dat er rekening wordt gehouden met de behoeften der maatschappij.
  3. Daarmede worden bedoeld de dingen van stoffelijken aard, zooals: voeding, kleeding, woning, enz.
  4. Dit zijn de dingen die betrekking hebben op de regeling der maatschappelijke huishouding.
  5. Omstreeks het midden der XVIIIe eeuw en later traden verschillende mannen op, die alle overgeleverde stellingen aan een onderzoek onderwierpen en die met een groote mate van gezond verstand en toegerust met een sterken kritischen aanleg de grondslagen der maatschappij ondermijnden. Wij noemen onder hen Diderot, d'Alembert, Helvetius, Condorcet, Voltaire, Rousseau, Morelly, Mably e.a.
  6. Hegel, een Duitsch wijsgeer, schreef het volgende over de Fransche revolutie: "het denkbeeld, het begrip van recht kwam op eens tot zijn waarde en daartegen kon het oude toestel van het onrecht geen stand houden. Naar 't denkbeeld van het recht is dus een regeling gemaakt en op dien grondslag moest voortaan alles gebaseerd zijn. Zoolang de zon staat aan het firmament en de planeten om haar heen loopen, was het nog niet gezien dat de mensch op zijn hoofd, d.w.z. op het denken gaat staan en de werkelijkheid daarnaar opbouwt. Anaxagoras had het eerst gezegd dat de Noes, het verstand, de wereld regeert; nu echter is de mensch ertoe gekomen om te erkennen dat het denken de werkelijkheid des geestes zal besturen. Dit was een heerlijke zonsopgang. Alle denkende wezens hebben dien tijd meegevierd. Een verheven aandoening heerschte in dien tijd, een geestdrift is door de wereld gegaan, alsof toen pas de verzoening van het goddelijke met de wereld was tot stand gekomen."
  7. Feodalisme noemt men den tijd der leenheerlijke rechten.
  8. Gedood in 't jaar 1525, nadat hij gevangen was genomen na den slag bij Frankenhausen. Hij was de hervormer, die behalve voor de vrijmaking van de overheersching der roomsche kerk ook een open oog en hart had voor de verlossing uit de maatschappelijke ellenden waarin de boeren waren gedompeld.
  9. Een sekte in de XVIIe eeuw ten tijde van koning Karel I, die zelfregeering van het volk verlangde met vrijheid van godsdienst, gelijkheid van standen en van vermogen.
  10. Babeuf was de konsekwente voorstander der gelijkheid. De samenzweering, die hij maakte om de Fransche republiek te redden van den ondergang, werd verraden door een der deelhebbers en Babeuf moest dit bekoopen met den dood in 1797.
  11. Bedoeld is hier Karl Marx. Echter wij meenen dat de scherpzinnige schrijver zich hier vergist. Immers Marx 500 jaar vroeger geleefd hebbende zou onbegrepen ter dood zijn gebracht of onopgemerkt zijn gebleven. Ja, Marx 500 jaar vroeger levende met zijn denkbeelden—dat is immers ondenkbaar. Ook komt de schrijver hier in strijd met zichzelven, zooals een aandachtige lezing van 't vervolg leert. Wanneer hij zegt dat met den onrijpen stand der kapitalistische produktie overeenkomen onrijpe theorieën, dan kan op dien regel toch geen uitzondering zijn gemaakt door Marx.
  12. Dit was in de middeneeuwen het recht van den feodalen heer om als zijn leenmannen in 't huwelijk traden den eersten nacht de bruid voor zich te houden. Dit recht, hoewel in naam afgeschaft, is nog bestaande alleen onder andere vormen.
  13. Patriarchaal is aartsvaderlijk, dus wat doet denken aan de tijden der aartsvaders.
  14. Woorden ontleend aan The revolution in Mind and practice (revolutie in hoofd en in praktijk), een geschrift aan alle "roode republikeinen, kommunisten en socialisten van Europa" en aan de voorloopige Fransche regeering, maar ook toegezonden "aan koningin Victoria en haar verantwoordelijke ministers."