Eerste Oogst/Episch fragment

[ 68 ]

LII.

EPISCH FRAGMENT.




De Zondagmiddag is vol waardigheid; —
De feestlijkheid der mensche' is de aardigheid
Van heel den langen lieven dag: de grond
Is schoon van 't waaie' en hard en grijs, maar blond
In 't park, of bruin van platgetreden blaren
— Een zacht tapijt voor wandelaars; — de klare
En vriendelijke zon lacht in het blauw
Der lucht — witgepenseeld, — de bitse kou
Bijt in de roode wange' als appels, de oogen
Zijn vol van 't versch Novemberweer, de droge
Fleurige weg is vol van kleur, de schoenen
Kraken, de stijf-satijnen rok ruischt, zoenen
Klappen soms. — — — — — — — —
— — — — Zie! — de man, de vrouw, de kinders,
— De hupsche kleine' als opgezette vlinders —
Wandelen knus, pleizierig-ferm, maar deftig
Vooral, in 't openbaar, — geen mensch is heftig;
De mindre man - kleiner gefortuneerd,
Die toch, gezete', in goeden doen verkeert —
Drijft zachtjes naast zijn vrouw den kinderwagen
Vóór zich, tevrede' in ernstig welbehagen;
De dienstmaagd vrijt — zij heeft haar dag — en pronkt
Aan de' arm van een soldaat, — langs zijn rug lonkt
Ze heel gezellig kneutrig naar een ander,
Een kameraad, — 't lijkt: alles kent elkander;
Soms glipt een gladgepoetste equipage
Ietwat stoutmoedig voort langs zoo'n vrijage ; —

[ 69 ]
Hoog boven allen gaan de drukke sportlui,
Ook Zondagsch aangedaan met witte trui.
— — — — — — — — — — — — — — —
Elk denkt aan 't zijn'; — de man aan zijn pantoffels,
Zijn borrel, 't maal, — zijn vrouwtje aan de stoffels
Van dienstbode' en aan de kleintjes, — en let
Op Jan en Jans, die in de Zondagspret
Kleine geheimpjes wete', of bluffe' op 't pak,
Of Pa's geleerdheid, — denke' aan school ; — — — —
— — — — — — — — — — — De strak-
Gespannen lucht verflenst: een baljapon,
Die langzaam kreukt uit de effen plooi; de zon
Staat in het scheemrig West en krijgt een kleurtje,
En hier en daar aan straat klapt al een deurtje
Dicht, en 't gezin is in het warrem hokje
En Ma belooft bij 't avondspel een grogje.
— — — — — — — — — — — — — — —
Ai! ai! ai! kindre' op Zondag's hobbelpaard,
Weest toch bedachtzaam, en bedaard — bedaard!