Eli Heimans (1906) - Met kijker en bus/25

XXIV.
Schakels
Met kijker en bus: schetsen uit het leven van planten en dieren (1906) door Eli Heimans

XXV. Mimicry

XXVI.
Statoliethen
Met kijker en bus is een boekje, waarin stukken van Heimans in De Groene Amsterdammer zijn gebundeld. Het werd gepubliceerd in 1906 te Amsterdam bij Van Holkema en Warendorf. Dit werk is in het publieke domein.
[ 158 ]
 

XXV.

Mimicry.


 

Als iemand, die van het dierenleven in de vrije natuur nooit veel notitie heeft genomen, door populaire lectuur opgewekt, eindelijk in der haast stok en hoed grijpt en er op uittrekt, vastbesloten om zelf dan toch ook eens wat van die interessante dierenwereld van veld of bosch te zien, dan komt tien tegen een zoo iemand thuis, al naar zijn aard, gloed-nijdig of onverschillig voor verdere natuurwonderen.

Hij heeft geen ander beest onder de oogen gekregen, dan een kikker, drie witjes en een tor en nog een paar musschen of andere tamme en menschverachtende vogels, die je even goed door de glazen van je serre kunt bekijken. En die boekenschrijvers heeten voortaan overdrijvers, opsnijders, en om geen juister woord te mopperen: fantaseerders.

Alsof de dieren van bosch en hei gedresseerd waren om hun kunstjes te vertoonen voor de eerste de beste, die zich wel eens een enkelen keer verwaardigen wil naar hen te komen kijken!

Neen, zoo gemakkelijk gaat het niet. Wie in ernst verlangend is met eigen oogen wat te zien van het vrije leven der dieren, de kleinste dan uitgezonderd, moet eens en voor altijd het volgende onthouden.

Alle dieren die vrij en frank werkelijk in het wild leven, [ 159 ]zijn er van jongs af ор uit, te zien en te hooren, zonder zelf gezien of gehoord te worden. Zij zien er volstrekt geen nut in den nieuwsgierigen mensch voor de voeten te loopen tot diens vermaak of leering. Lang voor de nieuwbakken natuurvorscher hun tegenwoordigheid vermoeden kon, hebben ze hem іn 't oog, 't oor of den neus gekregen en, tenzij jeugdige overmoed of nieuwsgierigheid den diertjes de wijze lessen der natuur doet vergeten, duiken ze stilletjes weg in de welbekende schuilhoekjes, of passen andere methoden toe om zich onzichtbaar te maken.

De meest gebruikte methode om den mensch en andere vijanden zonder door dezen opgemerkt te worden, kalmpjes te laten passeeren, is die der onbeweeglijke houdingen. En het vertrouwen op het succes dezer handelwijze is bij vele dieren zoo groot, dat de ingewijde in de geheimen der natuur ze dikwijls zoo dicht kan naderen, dat ze bijna met de hand te grijpen zijn.

't Meest wordt deze methode toegepast door zulke dieren die in kleur of vorm, of in beide, lijken op de omringende voorwerpen; die dus, zooals de lezers van een ander opstel al weten, aan mimicry doen.

In de bosschen is de algemeene kleur der viervoeters van geel- of grijs- tot roodbruin, de kleur der stammen; reeën, herten, vossen, marters, wezels, eekhoorns, tot boschmuizen toe, alle hebben de "couleur fauve", de wildkleur, die merkwaardig harmonieert met de boomschorstinten, zoodat de dieren alleen in 't oog vallen van wie naar ze speurt en dan meestal nog alleen, op 't oogenblik dat ze, al te dicht benaderd, hun heil in een plotselinge, snelle vlucht zoeken, zoodat de natuurvriend met een glimp tevreden moet wezen.

Dezen zomer vond ik bij 't doorzoeken van een bosch [ 160 ]van ons land, waar herten en reeën nog werkelijk in 't wild leven, een hinde, die met den kop op de pooten tusschen de stronken van 't hooge struikgewas gedoken lag. Eenige oogenblikken keek ik het groote bruin bronzen ding daar op den bodem aan, zonder te weten wat het was; een reusachtige paddestoel, een boomstomp met mos begroeid, wat zou 't zijn? Toen troffen mij twee groote, angstige oogen, ik schrok even, beheerschte mij, bleef onbeweeglijk, ging kalm gelijkmatig terug. Mijn gezelschap was in de nabijheid, ik waarschuwde voorzichtig en met ons achten, meest kinderen, zijn wij de hinde voorzichtig genaderd, hebben bekeken, gefluisterd op twee pas afstand, het dier bewoog zich niet; de camera werd in gereedheid gebracht, en bijna was het dier gekiekt, toen een klein meisje onvoorzichtig de struiken uiteenboog en wat al te luid riep: "Waar dan toch? Ik zie niets!" Dat was te erg. Met een ongelooflijk snelle beweging sprong het hert op, dat we schreeuwden van schrik, en 't snelde met wilde sprongen tusschen de stammen door.

Dat het Steenhuizen in ons land en de Kearton's in Engeland mogelijk is geworden de vogels op of bij hun nesten met eieren of jongen te fotografeeren, waarbij de camera op hoogstens 3 meter afstand moest worden gezet, hebben zij dikwijls te danken aan het vertrouwen der vogels op hun schutkleur. Een patrijs, een wilde eend op het nest moet aan een gewoon mensch gewezen worden, al staat hij er vlak naast; zoo volmaakt gaan de gestippelde of gevlekte grauwe en- bruine veeren over in de tinten van zand en steentjes, van mos en takjes, die het nest omgeven. Een jonge kievit, die ge ziet opvliegen en weer neervallen, die ge met drie stappen meent te kunnen bereiken, is opeens verdwenen voor uw oogen; het diertje zit gedoken naast een kluitje aarde en drukt zich [ 161 ]er tegen, het is een levenloos ding geworden, iets onbepaalds, als een kluitje aarde met gras en sprietjes, stokjes of steentjes; het verdwijnt als een knoop, die valt op een vloerzeil met een wriemelig patroon.

Zoo heeft het jaren geduurd, eer ik een boomkikker vond in de streken, waar ze veel voorkomen. De eerste lag als een grasgroen blad op zwarte veenaarde, de volgende zaten in 't voorjaar op de struiken aan een slootkant groen als de bladeren, of geelbruin als 't oude dorre riet, ineengedoken als een propje, een gal, een stukje dor blad dat er tegen was gewaaid.

Let eens op, hoe volmaakt een schol of bot verdwijnt in het grove zand van den bodem der bassins in Artis. Juist ziet ge de merkwaardige platvisch allercurieust scharrelen door 't water of daar valt het dier neer, plat op zijn witte linkerzijde en de gele rechterzijde is zelf grof korrelig zand, met zwart of bruine vlekjes, die net zoo goed zwart of bruine steentjes konden zijn. Alleen de twee oogjes, die met de jaren naar de rechterzijde zijn gedraaid, zeggen u, waar 't is, en gemerkt dat er zoo tientallen van die dieren in 't bassin van 't aquarium liggen.

Merkwaardig is het dat deze visschen, ook kabeljauwen, die met anderen tint aankomen, soms en dan vrij snel de kleur van den bodem aannemen. Is echter de visch bij 't arriveeren blind, zooals wel gebeurt doordien de visschers ze met de vingers in de oogen pakken, om ze bij 't ontglippen weer te grijpen, dan verandert de kleur zelden in overeenstemming met het bodemzand, maar blijft zooals ze was.

Ook kleuren en huidteekeningen, die schijnbaar juist geschikt zijn om de dieren in 't oog te doen vallen van de prooi, zooals die van den tijger en van de gevlekte luipaarden, [ 162 ]blijken volgens geloofwaardige berichten van natuurvorschers werkelijk schutkleuren te zijn. De tijger in de jungle, de lichte bamboewouden met hun streepschaduwen, is door zijn gele kleur met donkere strepen volmaakt beschut. De luipaard die op boomen leeft, draagt een vlekkenteekening die veel overeenkomst heeft met de zonnebeelden op de bladeren van het tropisch bosch, welke bij zoo'n hoogen zonnestand veel meer voorkomen dan bij ons. De leeuw is een dier van de steenrotsen en vlakten, hij draagt de kleur van de woestijn. In Natural Life was onlangs een telefoto afgedrukt van giraffen in 't wild tusschen de mimosa's, en werkelijk het onderschrift bleek van pas, 't was een waar puzzle alle dieren te vinden.

Bestonden er geen veldkijkers, kwamen er geen perioden in 't dierenleven voor, waarin zij door hartstochten gedreven alle voorzichtigheid uit het oog verliezen, en maakten zich niet vele dieren juist kenbaar door geluiden, angstroepen of waarschuwingssignalen, de meeste van de wilde viervoeters en vogels zouden door ons zelden opgemerkt worden.

Daardoor valt het ook voor vele natuurkundigen moeilijk, geloof te hechten aan een vorm van mimicry, waarbij het juist te doen is, om een bepaalde vorm of kleur te toonen en aldus in 't oog te vallen. Dit is het geval wanneer niet-vergiftige dieren, of dieren, die geen onaangenamen smaak hebben voor hun belagers, de kleur en den vorm dragen van gevaarlijke of wansmakelijke schepselen.

Deze schuwkleur is meestal geel met zwart, of geel met rood en zwart, en komt veel bij insecten voor. Werkelijk zijn wespen en andere angeldragers, zooals hommels, geel en zwart met rood en zwart geteekend. Ook de giftige landsalamander is geel met zwart. Nu bestaan er geheel ongevaarlijke vliegen [ 163 ]die op wespen lijken en vlinders die merkwaardig veel in kleur, en door de gazige vleugels ook in vorm, op hommels en groote wespen gelijken.

Ook is het stellig waar, dat vele rupsen, die bont gekleurd zijn, onder andere de geel met zwarte zebrarupsen, welke bij massa's in onze duinen voorkomen, zich niet verbergen maar juist in groote aantallen bijeen, open en bloot, aan de toppen der planten en boven op de bladeren zitten.

De proeven, die genomen werden, om uit te maken, of bijv. hagedissen, zulke rupsen, die werkelijk wansmakelijke rupsen schijnen na te bootsen, eveneens versmaden, hebben niet zulke overtuigende resultaten opgeleverd, dat deze nabootsing (de mimicry in engeren zin, door den Engelschen natuurkundige Bates aldus genoemd) algemeen als werkelijk bestaande en dienstdoende wordt beschouwd.