Eli Heimans (1906) - Met kijker en bus/26

XXV.
Mimicry
Met kijker en bus: schetsen uit het leven van planten en dieren (1906) door Eli Heimans

XXVI. Statoliethen of Otoliethen

XXVII.
Bloemen
Met kijker en bus is een boekje, waarin stukken van Heimans in De Groene Amsterdammer zijn gebundeld. Het werd gepubliceerd in 1906 te Amsterdam bij Van Holkema en Warendorf. Dit werk is in het publieke domein.
[ 164 ]
 

XXVI.

Statoliethen of Otoliethen.


 

Zonderling, hoe iets, dat wij eigenlijk allang voor goed vergeten zijn, een voorval uit onze eerste schooljaren, soms door een toeval weer in herinnering kan komen. Zoo zijn mij onlangs twee dingen weer helder bewust geworden, waaraan ik stellig in geen dertig jaar heb gedacht; twee dingen, die schijnbaar niets met elkander te maken hebben en toch elkaar hebben opgeroepen in den geest.

't Eerste is een merkwaardigheid van een buurjongetje, dat je zoo lang in 't rond mocht draaien als je wilde; hij werd nooit duizelig en hij viel ook niet in 't zand, als wij hem opeens loslieten. Het spelletje bestond in 't ronddraaien om elkaar of onszelf, hoe langer hoe sneller, totdat we opeens stilhielden; en dan moesten we probeeren staande te blijven, door dadelijk den anderen kant op te draaien. Meestal viel je onderste boven en dan steeg het grasveld ten hemel als een berghelling, en de boomen en de molens lagen horizontaal op den grond; kortom je wist niet meer, wat onder of boven was. leder kent dat weeë gevoel van geen invloed meer te hebben op de richting, die ons lichaam belieft aan te nemen; alcohol en nicotine en andere organische vergiften kunnen ook een dergelijke uitwerking hebben.

En 't tweede, dat mij te binnenschoot was een bijgeloovig [ 165 ]hechten aan zekere steentjes, „oorsteentjes" zei de een, „geluksteentjes" de ander. Die steentjes haalde je uit een schelvischkop en stak ze in je broek- of kielzak. Het waren witte porceleinachtige dingetjes van een paar centimeter, eenigszins gebogen en aan één zijde geribd. Die steentjes moest je verliezen, dan vond je iets heel zeldzaams of moois terug, maar je mocht ze niet opzettelijk doen verdwijnen; het moest vanzelf gaan; ook waren ze gevaarlijk voor iemand, die ze stilletjes van een ander wegnam.
Statocyste van een zeeslak.
Het bolletje, de Statolieth, is van kalk;
rondom zenuwcellen met stiftjes.
Wat dan gebeurde, weet ik niet precies meer; het moet iets vreeselijks zijn geweest, want nooit zou je een geluksteentje kwijtraken door kарегіј. Wel hadden wij zekere middeltjes, om het toeval een beetje in de hand te werken; b.v. door de steentjes in een papiertje te wikkelen en dat niet al te best saam te vouwen; of ze te bewaren in een broekzak met een al vast klein, heel klein gaatje, dat er door een griffelpunt in was geboord.

Dat duizelinglooze buurjongetje nu was doof, ten minste wij noemden hem nooit anders dan "de doove"; ik weet ook in 't geheel geen anderen naam van hem. We schreeuwden altijd hard tegen hem en hij verstond ons best bij 't spelen; dat kind was tevens de grootste komiek van de buurt door de malle houdingen die hij wist aan te nemen; hij kon heel lang op zijn hoofd staan of met de beenen omhoog tegen een boomstam leunen. Ik herinner mij, dat hij eens weg was, [ 166 ]еn bij 't zoeken slapende werd aangetroffen in een droge sloot, op zijn rug liggend met de beenen ómhoog, het hoofd omlaag tegen den schuinen kant op. En nu, ik weet nog best, dat wij dit beschouwden als een slimme streek, om de gehoorsteentjes onopzettelijk te verliezen. Dat alles schoot mij successievelijk te binnen niet lang geleden bij een studie over otoliethen. Dat zijn kleine of grootere kalksteentjes of kristallen, die bij de meeste dieren aanwezig zijn en zetelen in of dicht bij 't gehoororgaan; bij enkele dieren ontbreken zij, of zijn ze in andere lichaamsdeelen geplaatst.

De gehoorsteenjes, otoliethen, of nu beter statoliethen, hebben met het gehoor of het hooren minder te maken, dan de plaats, waar zij bij vele dieren gevonden worden, zou doen vermoeden. Ze behooren stellig voor sommigen in 't geheel niet tot het gehoorwerktuig, maar tot het orgaan van een anderen zin, die het dier in staat stelt, zich te orienteeren omtrent zijn eigen houding in de ruimte; een evenwichts-zin, om zoo te zeggen.

Bij den mensch bevindt zich een orgaan, dat als statolieth wordt aangeduid in den voorhof van het binnenoor. Als de gehoorzenuw, na een tak afgegeven te hebben voor 't slakkenhuis, de drie cirkelvormige kanalen binnen zal treden, gaat hij eerst om een paar harde witte plekjes, die in de voorhofzakjes zijn gelegen. Bij microscopisch onderzoek blijken deze witte stipjes te bestaan uit een menigte uiterst kleine kristallen, die door een vochtige of geleiachtige organische stof bijeen worden gehouden. Deze statoliethen, in verband met de drie richtingen der drie kanalen van 't binnenoor worden wel beschouwd als het zintuig voor het evenwicht van den mensch. Zekerheid is daarvan moeilijk te krijgen. Een mensch heeft zooveel andere middelen om zich te orienteeren omtrent boven [ 167 ]en onder, rechts en links; ten minste zoolang hij op vasten bodem staat en om zich heen kan zien of tasten. Maar hoe nu onder water, bij 't zwemmen en duiken!

Statocyste
van een kwal.
А. van ter zij gezien. В. van boven
gezien. st. de statolieth. f. veeren
waar hij op rust. w. zenuw-einden.
 

Toch weten wij ook dan met gesloten oogen nog precies, of ons hoofd naar onder of naar boven is gekeerd; ook of het vooruit, op gelijke hoogte of hooger ligt dan het horizontale lichaam; en groot gevaar, dat een duiker, eens onder water naar den bodem zal zwemmen, meenende in de richting van de oppervlakte voort te gaan, bestaat er dus niet. Dat wil zeggen, niet bij normale menschen; maar het kan gebeuren en 't is gebeurd, dat in een diep bassin van een zweminrichting een zwemmer niet meer boven kon komen, doordien hij niet wist wat onder of boven was. In dien verschrikkelijken toestand was het hem, of hij langs den bodem voortkruipend, opliep tegen een vertikalen ladder, die hem eindelijk aan de oppervlakte moest brengen.

Dit geval kan zich voordoen, al is 't geen regel, in de eerste plaats bij dooven; bij die is soms het binnenoor geheel verkalkt, of althans de fijnere deelen zijn rondom geïncrusteerd, ook de statoliethen zijn dan onbruikbaar geworden.

[ 168 ]Het spreekt vanzelf, dat de natuurvorschers, om in de beteekenis van de statoliethen voor het leven door te dringen, of althans de functie van het orgaan met meer zekerheid te bepalen dan mogelijk is bij den mensch, het eerst gingen onderzoeken bij dieren, welke door hun levenswijze zoo'n evenwichtszintuig best kunnen gebruiken. Dat zijn de waterdieren, die hun zwaartepunt niet steeds zoo hebben liggen, dat ze al drijvend juist de meest gewenschte houding aannemen, die dus door bewegingen van vinnen of armen moeten zorgen, horizontaal of rechtop te blijven.

Het schitterend gevolg van dit onderzoek, al is 't nog niet afgesloten, is al vast geweest, dat met volkomen zekerheid het statisch zintuig en het functionneeren er van geconstateerd is bij allerlei waterdieren: kwallen, zeeslakken, visschen, kortom bij alle dieren, die zich vrij in 't ruime sop bewegen; bij vastzittende sponsen, koralen en polypen ontbreekt het orgaan of ten minste 't is niet te vinden. Bij veel insecten, vogels bestaat het even eens,

Bij vele waterdieren is het naar één principe gevormd, al verschilt het naar de soort in grootte en ligging. Het bestaat uit een blaasje, waarin zenuwen eindigen, als fijne veerkrachtige stiftjes; in 't blaasje drijft of rolt een balletje, een steentje, eenige korreltjes, een staafje of wat ook, en dit drukt bij elke standverandering op ander zenuwstiftjes; deze seinen, bij hoogere dieren ten minste, dadelijk naar 't centraalbureau, waaruit dan terstond aan de bewegingsorganen, pooten of vinnen of armen, last wordt gegeven, zich zoo of zoo te bewegen, om den goeden stand te hernemen.

Heel overtuigend is de proefneming geweest, met jonge haaien, waar de gehoorsteentjes van buiten gemakkelijk weg te nemen waren, zonder het dier ernstig te kwetsen; ze [ 169 ]duikelden rond en zwommen in alle mogelijke houdingen, zonder zich, zoo 't scheen, bewust te worden van den vreemden toestand. Veel intessanter is de waarneming geweest bij verschillende kreeftsoorten, ook bij onze gewone garnalen. Die hebben namelijk een openliggende statocyste, eigenlijk niet meer dan een spleetje of kuiltje, van zenuwhaartjes voorzien, waarin ze zelf met de scharen of pooten zandkorreltjes of steentjes brengen, om die als statolieth te doen dienen. Wanneer nu zoo'n kreeft of garnaal vervelt, verliest hij zijn heele schaalhuid en daarmee ook de binnenwand van zijn evenwichtsorgaan.

Nu hebben vernuftige natuurkundigen daar heel aardig partij van getrokken voor hun onderzoek. Eerst beletten ze de dieren weer zand op te nemen na de vervelling, door ze in een glazen bak te zetten; het gevolg was dat de garnaaltjes rondduikelden op den rug, loodrecht overeind of schuin zwommen, en zoo bleven liggen op den bodem, al naar 't toeval ze wilde neerleggen. Nu bracht de dierkundige ijzervijlsel in 't water in plaats van zandkorreltjes, en de beesten namen het voor lief. Maar in plaats van nu weer vast in hun schoenen te mogen staan, werden ze onderworpen aan een andere geheimzinnige macht. Met een sterke magneet kon de zoöloog zijn proefdiertjes alle houdingen doen aannemen die hij verkoos; de ijzerdeeltjes in de holte volgden de magneetrichting, drukten op de correspondeerende zenuwen en het arme beest, dat goed ligt, meent naar links over te hellen en duikelt rechts of gaat op zijn kop of staart staan, al naar de magneet 't wil; een vermakelijk gezicht voor een oogenblik, die gedresseerde garnalen; en een overtuigend bewijs voor het bestaan en de werking van het orgaan.