Gezelle/Nevelduisternis

De Dageraad Laatste verzen (1901) door Guido Gezelle

Nevelduisternis

Windtocht
Uitgegeven in Antwerpen — Gent door De Nederlandsche Boekhandel.

[ 99 ]

NEVELDUISTERNIS.



Gegrauwdoekt is de grond
der kimme en, allenthenen,
vol damp en duisternis;
de boomen, half verdwenen
  half zichtbaar, hebben, daar
  ze stille staan en stom,
  van wolkenweefsel elk
  een grauwen tabbaard om.

‘t Hoogmorgent en, zoo ‘t schijnt,
‘t en wilt geen dag meer dagen:
daar moet iets ongesteld
of los zijn aan den wagen
  der zonnehingsten, dat
  ze in toom gehouden staan
  en, immer nippend, nooit
  een schreê vooruit en gaan.
[ 100 ]

De wereld mist den troost
dier zoete zonnestralen,
die alles leven doen,
daar ooit zij nederdalen;
  die ‘t schoone schoon doen en
  die ‘t goede goed doen zijn:
  die God verbeelden in
  Gods beeld, den zonneschijn.

De wereld mist dat nu:
ze treurt en, langs de lanen,
daar ‘t eenmaal blommen droop,
en druipen nu maar tranen;
  daar ‘k eenmaal stemmen hoorde
  en vogelzang, en ziet
  mijne ooge onschoonheid maar
  en sprakeloos verdriet.

Dat ‘t schaduw nu nog ware
en wolken, daar de winden,
zoo in een schapentrop
de honden, weg in vinden,
  en bleve een plekske vrij,
  dat blauw is, hier of daar!
  Och, neen, ‘t is nevel, al
  omtrent me, en nevel maar.
[ 101 ]

o Nevelduisternis,
bij nachte zien mijne oogen
de duizend teekens nog,
die ‘t ommegaan vertoogen
  des sterrenhemels! Gij,
  o nevelduisternis,
  en toogt mij niets van al,
  daar hope of troost in is!

‘t Is meer als leed genoeg,
en droefheid in mij, zonder
uw droef afwezig zijn,
o ‘t weergalooste wonder
  van al dat wonder is
  in ‘s werelds heerlijkheid!
  o Zonne, en zij mij nooit
  te lange uw licht ontzeid!

Kortrijk, 17/3/1898