Gezelle/Storme
< Gezelle
← Terwe | Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle | o Heemelijke diepten → |
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester. |
[ 191 ]
STORME
DE Leye slaat dat 't kletst!
Gewerveld uit het noorden,
zoo schielijk hoopt de wind
het water, dat 't zijn' boorden
voorbij, alhier, aldaar,
in zijne onkeerbaarheid,
den kalen ketseweg
met loopend schuim bespeit.
Gewerveld uit het noorden,
zoo schielijk hoopt de wind
het water, dat 't zijn' boorden
voorbij, alhier, aldaar,
in zijne onkeerbaarheid,
den kalen ketseweg
met loopend schuim bespeit.
't Is helderblauwe locht,
geweerd de wolkendriften,
die, varend vòòr den wind,
uit onzen hemel schiften;
terwijl, benedenwaard,
op huis en vore en veld,
hun duister schaduwbeeld,
onvatbaar, henensnelt.
geweerd de wolkendriften,
die, varend vòòr den wind,
uit onzen hemel schiften;
terwijl, benedenwaard,
op huis en vore en veld,
hun duister schaduwbeeld,
onvatbaar, henensnelt.
De zonne wisseldanst
in 't wisseldansend water,
dat, hagelwit geblest,
vol blommen, vol geklater,
heur' schoonheid tegenlacht:
bij 't daveren van hun lied,
'n hoort ge uw' wedersprake,
'n hoort ge u zelven niet.
[ 192 ]in 't wisseldansend water,
dat, hagelwit geblest,
vol blommen, vol geklater,
heur' schoonheid tegenlacht:
bij 't daveren van hun lied,
'n hoort ge uw' wedersprake,
'n hoort ge u zelven niet.
Omhooge schuifelt het,
en giert het, om de snaren,
waarin 't gebliksem loopt
der vlugge kopermaren;
omleege valt het u,
en bijt het, in den baard,
dat immer stuiven kan,
of stormend henenvaart.
en giert het, om de snaren,
waarin 't gebliksem loopt
der vlugge kopermaren;
omleege valt het u,
en bijt het, in den baard,
dat immer stuiven kan,
of stormend henenvaart.
De buitenluiken slaan,
ontketend; achter wegen
is 't vechten, dat men moet,
of vóór den wind of tegen;
de kaven spuigen rook,
die, gulpwijs afgewaaid,
u, stinkend, om den hoofde
en vóór de voeten draait.
ontketend; achter wegen
is 't vechten, dat men moet,
of vóór den wind of tegen;
de kaven spuigen rook,
die, gulpwijs afgewaaid,
u, stinkend, om den hoofde
en vóór de voeten draait.
Het ronkt, het huivert al
dat lijf heeft. Hoort ze kramen,
de schepen; hoort ze, vast
geboomd, de boomen pramen
en spannen schier ontween,
bij 't ongenadig slaan
der bergen, die den boeg
van 't schip te lijve gaan.
dat lijf heeft. Hoort ze kramen,
de schepen; hoort ze, vast
geboomd, de boomen pramen
en spannen schier ontween,
bij 't ongenadig slaan
der bergen, die den boeg
van 't schip te lijve gaan.
Zij willen 't meêgerukt
in hun losbandig leven,
[ 193 ]van touw- en takeldwang
verlost, de vrijheid geven,
in ' s Winden naam. 't En zal!
Het stijve vaartuig rilt:
geen' wind-, maar kabelvast
'n vrijheid is 't, dat 't wilt!
in hun losbandig leven,
[ 193 ]van touw- en takeldwang
verlost, de vrijheid geven,
in ' s Winden naam. 't En zal!
Het stijve vaartuig rilt:
geen' wind-, maar kabelvast
'n vrijheid is 't, dat 't wilt!
Dan is het dat ik, gansch
alleen, bemin te baden
in 't midden van 't geweld
en de ongezochtste paden
te zoeken, onversaafd!
Maar, ei , 't is droomen dat,
of dichten: 'k zitte in huis,
bij 't vier, en 'k... rooke wat!
alleen, bemin te baden
in 't midden van 't geweld
en de ongezochtste paden
te zoeken, onversaafd!
Maar, ei , 't is droomen dat,
of dichten: 'k zitte in huis,
bij 't vier, en 'k... rooke wat!
9/2/'94.