Heinrich Witte-Wandelgids Bennekom (1902)/1

[ 1 ]
 

I. DE GRINTWEG.

 

Wanneer men den weg van 't station Ede naar Bennekom een der schoonste wegen van ons land noemt, zegt men zeker niets te veel. Het is opmerkelijk hoezeer hij in karakter verschilt met den in de tegenovergestelde richting naar Ede loopenden straatweg. Zeker, ook deze weg is schoon en heeft, met zijn twee rijen gracieuse Berken en zijn talrijke riante villa's, veel aantrekkelijks; maar hij mist die aangename verrassingen, die fraaie vergezichten, die gestadige afwisseling, welke aan den Bennekomschen (of, als men wil, Wageningschen) weg een eigen, hoogst "malerisch" karakter geven.

Hoewel schoon in beide richtingen, wordt men toch door de gedurige afwisseling het aangenaamste verrast, wanneer men hem wandelt in de richting van het station naar het dorp, en hij, die hier wat langer dan enkele dagen verblijft, zal dit zeker bij herhaling doen.

Het eerste gedeelte, waar de acht à negen Meter breede weg aan beide zijden door akkermaalshout wordt begrensd, levert niets bijzonders op; maar reeds terstond heeft men een dicht beschaduwd gedeelte op korten afstand vóór zich, wat op een zonnigen zomerdag een aangenaam vooruitzicht is. Het is de Westelijke uitlooper of de Westelijke grens van de Hoekelumsche bosschen.

Meer dan tien minuten heeft men niet noodig om den ingang van dezen breeden boschweg te bereiken; twee oude steenen palen ter weerszijden duiden aan dat hier [ 2 ]Hoekelum begint en de publieke weg dus door het uitgestrekte landgoed heen loopt.

Hier verlangzaamt men onwillekeurig zijn schreden, om te meer van die verkwikkende, dichte en toch niet te donkere schaduw te genieten.

Het gezicht door die bijna onafzienbaar lange beukenlaan is zeer schoon, waartoe zeker veel bijdraagt dat enkele lichtplekken er afwisseling en leven aan geven.

Weldra krijgt men nu, ter linkerzijde, den huize Noorder-Eng, tusschen het geboomte door, in 't gezicht, 't Is een in Hoekelum staand modern heerenhuis, dat geen andere verdienste heeft, dan dat het tusschen het hout een aardige vertooning maakt; maar hetwelk toch ongetwijfeld een veel rianter aanzien zou hebben, zoo men op het open terrein tusschen het huis en den weg meer offers aan Flora bracht. Vóór een huis als dit zijn bloemperken onmisbaar, om het huis zelf en de onmiddelijke omtrek tot hun recht te doen komen.

Een weinig verder ziet men in de breede oprijlaan, een prachtige, breede laan van zware Beuken, tegenover welke, dus aan de andere zijde van den weg, de nette koetsierswoning, met haar witte kolommen een zeer aardig effect maakt. Deze laan is tevens ook een der twee toegangen tot het kasteel Hoekelum, waarbij ook deze woning, vroeger het jagershuis, behoort.

De diepe geul, eenige schreden verder, is het overblijfsel eener voormalige beek, die vroeger door Hoekelum liep, maar welke na den aanleg van den Rijnspoorweg droog geworden is. Tegenwoordig ontvangt ze nog zooveel zakwater, dat de vijver bij 't kasteel er behoorlijk door gevuld blijft, maar van onder den weg doorvloeien, waartoe, zooals men hier opmerkt, gelegenheid bestaat, is geen sprake meer.

[ 3 ]Bij een bezoek aan Hoekelum zullen wij er wel nader kennis mede maken.

Door een breede opening tusschen het geboomte heeft men vervolgens het vrije gezicht op het kasteel Hoekelum zelf, hetwelk men, een paar minuten verder, over een breede grasvlakte op eenigen afstand recht van voren ziet.

Ook hier geen bloemperken, gelijk dit toch in meestal dergelijke gevallen gebruikelijk is. Haasten wij ons echter met te zeggen, dat men die hier niet mist en ze ook niet zou wenschen. Dit uitgestrekte grasveld is, met zijn alleenstaande boomen en boomgroepen, door zwaar geboomte omlijst, geheel in overeenstemming met het gebouw dat er den achtergrond van uitmaakt, en, mag dit ook al geen imposant voorkomen hebben, wanneer het weiland in den zomer door een aantal koeien bevolkt is, heeft het geheel toch een grootsch aanzien, en blijft men er met welgevallen eenige oogenblikken bij stilstaan.

Weer wat verder is de eigenlijke hoofdinrijweg, met de nette, ofschoon wel wat heel eenvoudige, boschopzienerswoning op den hoek.

De weg wordt hier wat lichter; hij verandert hier namelijk een goed eind in een eikenlaan, om wat verder weer in een zeer donkere beukenlaan over te gaan.

Vooral van dit punt is het gezicht in beide richtingen schoon. In de richting naar 't station op vrij verre afstand de betrekkelijk kleine lichtopening; in de richting naar Bennekom dat donkere gedeelte, ook wel met een licht eindpunt, maar toch heel anders, wijl de weg daar een kleine buiging maakt, zoodat men hem hier niet op verren afstand overziet, maar de blik stuit op het groen van het hôtel Oud Vossenhol, waar we zoo aanstonds langs zullen komen.

Juist bij de flauwe buiging van den weg, slechts [ 4 ]enkele schreden verder, duiden weer twee steenen palen aan dat we hier, met den beschaduwden boschweg, ook Hoekelum verlaten. Men staat hier weer een oogenblik stil, om zoowel achter- als voorwaarts te zien, wijl men van dit punt alleen den weg van 't station naar het dorp in zijn geheele lengte overziet. De bij matigen gang twintig minuten gaans lange boschweg, met de heldere lichtstip aan het einde aan den éénen kant, de grootendeels opene, maar veel afwisseling biedende helder lichte weg tot aan het dorp; beiden schoon, maar van een geheel verschillend karakter.

Het uitzicht naar beide zijden is hier even verrassend als fraai. Geen onafzienbare vlakte, maar uitgestrekte roggevelden, afgewisseld door verspreid staande boerderijen of woningen, allen midden in kleinere of grootere boomgroepen gelegen, zoodat de daken meestal slechts stuksgewijze tusschen het groen te voorschijn komen. Rechts, op vrij grooten afstand een gesloten achtergrond van door groen geëncadreerde boerderijen, links, op verderen afstand een onafzienbare reeks, deels zich in nevel verliezende, donker groene dennenbosschen. Twee tableaux van grooten omvang en in landelijke schoonheid niet voor elkaar onderdoende.

Weer heeft men hier een beschaduwde gedeelte op een paar minuten afstands vóór zich liggen. Het zijn de villa's Fundator en Foresta (éen gebouw) en daaraan grenzende de groote zeer riante villa Del Burgo. Vlak tegenover deze laatste het nieuwe pension-hôtel Oud-Vossenhol[1], vroeger bekend als Raginhart.

Dit was een kwart-eeuw geleden de eenige villa aan dezen weg, toen bewoond door den Oud-Utrechtschen [ 5 ]Hoogleeraar in de scheikunde Mulder, die daar zjjn laatste levensjaren, gedeeltelijk helaas blind, gesleten heeft. Het lage, en te midden van 't geboomte gedrukte huis, is nu geheel verbouwd en tot een frisch en goed ingericht hôtel ingericht. Een enkele blik op dit aan het fraaiste gedeelte van den weg staande kloeke gebouw is voldoende om den wensch te doen opkomen, er eenige warme zomerdagen door te brengen.

Het nu volgende gedeelte van den weg, tot aan het dorp p.m. een kwartier, is open en zonnig, maar de vergezichten blijven aanvankelijk zóó schoon, dat men zich weinig daaraan stoort. Na een goede vijf minuten beginnen de eerste villa's, de meesten met zeer eenvoudige voortuintjes, waarop slechts een paar uitzondering maken. Toch heeft ook dit gedeelte van den weg alweer iets eigenaardig aantrekkelijks; zeker voor een goed deel het gevolg hiervan, dat alles hier een wel is waar onopgesmukt, maar vriendelijk aanzien heeft, en de aangename, opgewekte stemming waarin men geraakte, door geen mistoon verstoord wordt.

Wanneer men voor den afstand van het station naar de kom van het dorp een klein uur stelt, komt men zeker niet te kort. Het hotel Oud Vossenhol bereikt men van het station in een half uur.

Die met mooi weer arriveert, doet verstandig zijn bagage aan 't station te laten en den weg af te wandelen. Een geregelde looper zorgt wel voor de bezorging, als men aan de spoorwegbeambten verzoekt het aan hem tegen bewijs af te geven.

Men komt dan onder een aangenamen indruk in zijn vreemd tijdelijk verblijf, terwijl zulk een niet vermoeiende wandeling na een spoorwegreis aangenaam en tevens een goed begin is.

 

 
  1. Zoo heette deze plek in vroegeren tijd.