De Stijl/Jaargang 5/Nummer 6/Beeldende verskunst en hare verhouding tot de andere kunsten

‘Beeldende verskunst en hare verhouding tot de andere kunsten’ door I.K. Bonset
Afkomstig uit De Stijl, jrg. 5, nr. 6 (juni 1922), p. 88-91. Publiek domein.

[ 88 ]I. K. BONSET

BEELDENDE VERSKUNST EN HARE VERHOUDING TOT DE ANDERE KUNSTEN

Verskunst als contra-natuurlijke spraak, waarin de nieuwe ideeële levensdimensie zich beeldt.

De atmosfeer waarin de „dichtkunst“ als subjectieve gevoelsspraak nog mogelijk was, is verdweven. Imaginatie door woordversiering, cadans, rythme en gesloten prosodie heeft zich zelf overleefd.
Door verdieping, verfijning van het begrip „beelding“ hebben de meest-moderne schilders (Mondrian [1] en van [ 89 ]Doesburg [2]) de afmetingen der speciaal-beeldende kunst uitgebreid en wel zoover, dat ook muziek, poëzie enz. in dit begrip betrokken werden. Het oude begrip hechte aan beelden eene min of meer natuurlijke, figuurlijke opvatting. Beeldende kunst was vlak-of plastisch-figuurlijke uitdrukking (van het subjectieve) en daardoor tegengesteld aan muziek verskunst en literatuur. Door vernietiging van het vlak of plastisch-figuurlijke kwam zoowel in kleu-als ruimtekunst het eigen middel in plaats van het oneigen hulpmiddel.
Dit laatste (het gecontoureerd figuurlijke in kleur- en ruimtekunst, het associatief-begrippelijke in dichtkunst) werd van overlevering, redmiddel; kruk.
Zooals in kleur-en ruimtekunst het middel niet meer illusionistisch en illustratief gebruikt werd, zoo werd vanaf Rimbaud en Appolinaire het woord-kunstmiddel niet meer dichterlijk-imaginair toegepast. Als overgang van imaginair woordgebruik naar beeldende toepassing van woord en klank komt de onomathopée ter sprake.

Aldo Palazzeschi en Marinetti in Italië, Appolinaire en Albert Birot in Frankrijk, Salvat Pappaseit in Spanje, Ezra Pround in Engeland, Feis, Anthony Kok en Bonset in Holland en meerdere hechtten aan de onomathopée een belangrijke uitdrukkingswaarde.
Ten opzichte der woordvervrouwelijking der laatste sentimenteele uitingen der dichtkunst is de onomathopée voor alles hygiënisch. Zij reinigt en vernieuwt het uit drukkingsmiddel der dichtkunst, doodt het ongedierte der zwoele romantiek, brengt rythme zonder decoratie voort, stremt het gaande en vloeiende en verstrakt het uitdrukkingsprocedé.
De onomathopée is de noodwendige voorloopster der dichtkunst als onmiddelijke beelding der realiteit (men zie ook mijn „Soldatenverzen“ anthologie Stijl no. 11, jrg. 4).
Door het gebruik der onomathopées worden de dingen [ 90 ]tot „spraak“. Tevens krijgt het woord de beteekenis eener hoogere uitdrukkingsfunctie, doch wat als consequentie der „vrije“ dichtkunst noodzakelijk bleef: bewust architectonische toepassing van het woord als klankmateriaal tot beelding van een vast en staand geheel is met de onomathopée niet mogelijk, omdat door versterking van het phonetische element (verzwakking van het begrippelijke) de banaliseering der imitatie niet geheel kan worden ontgaan.
Oorzaak van dit gevaar schuilt in de gramophonische toepassing van het woord b. v. als uitdrukking van het ruimtelijk-functioneele (b. v. een voorbij gaande trein). Hierdoor kreeg het 3-dimensionale een te belangrijke plaats.

Het doel der poëzie: een contra-natuurlijke taal te scheppen als onmiddellijke uitdrukking van het tijdsbewustzijn, kon daardoor niet worden verwerkelijkt. Wel voorbereid.
Realiseering van den nieuwen uitdrukkingsdrang in de verskunst is alleen dàn mogelijk, wanneer alle woordimaginatie en alle begripsassociatie verwijderd worden: het woord wordt materiaal in directen zin.
Het woord als uitdrukkingsmaterie
Het begrip (contour van het woord) sloot het woord (als materie) af en in. Door invoering van het a-logisch woordgebruik (de dadaisten: Hans Arp, Picabia, Tzara, Péret, Huelsenbeck, Kurt Schwitters e. a.) werd de oude dichtconstructie te niet gedaan. Het woord werd open en vrij. Het werd materie. De syllabe kreeg een directe uitdrukkingskracht, terwijl door typographische bepaling en ideeling een nieuw element (reeds door Mallarmé voorbereid) wezenlijk tot de verskunst als beelding ging behooren. Zeer knap zijn in dit opzicht de „Ondes Herzianes“ van Pappaseit. Deze brengt het staande element naar voren. Het geheel staat voor u en onveranderlijk.
De typografische woordcompositie geeft het woord zijn perfectie als uitdrukkingsmaterie en draagt er toe bij, het tijdsaccent naar dat der ruimte te verleggen; zooals [ 91 ]op ander gebied de musici eveneens gedaan hebben. Hierdoor werd een andere dimensie (een ruimtelijke) loodrecht op de tijdsdimensie (het loopende) gesteld.
Versta wel, dat het stabiliseeren van den tijd in alle kunsten, samenhangt met de algemeene levensbehoefte een wezenlijke en vaste eenheid te bereiken van tijds-en ruimte-accenten.

Elk kunstwerk, dus ook het vers wordt voorwerp, gebouwd uit de eenheid van materie-energie en heeft zoo al geen positieve, de relatieve waarde van een levensbelang; vordering te zijn tot mathematisch-controleerbare ontwikkeling van het leven als geheel.

Juli 1922.


  1. Zie „De nieuwe beelding in de schilderkunst“, „De Stijl“, jrg. 1.
  2. Vergelijk „De nieuwe beweging in de schilderkunst“.

Overige vindplaatsen

bewerken
  • Ad Petersen (redactie; 1968) De Stijl [deel] 2. 1921_1932. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 226-228.