Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants/Felicita Eterna

Cre­di­to. Ge­loof, […] Fe­li­ci­ta Eter­na. Ge­luck­sa­lig­heyt die eeuwigh is’ door Ce­sa­re Ri­pa Fe­li­ci­ta bre­ve. Kor­te Ge­luck­sa­lig­heydt
Afkomstig uit Cesare Ripa et al. (1644) Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants, Amstelredam: Dirck Pietersz Pers, p. 151. Publiek domein.
[ 151 ]

Felicita Eterna. Geluckſaligheyt die eeuwigh is.

EEn naeckt Maeghdeken met goude locken en met Lauwer gekroont, zijnde ſchoon en blinckende, ſittende op eenen geſterreden Hemel, houdende een Palmtack in den ſlincker, en in den rechter hand een vlamme Vier, ſlaende haere oogen, met een vrolijck gelaet, ten Hemel.
Zy wort jongh geſchildert, om dat de eeuwige geluckſaligheyt niet anders in ſich heeft, als een geduyrige vrolijckheyt, oprechte geſontheyt, onverderflijcke goederen, en alle beſondere aengenaemheden, die de Ieughd volgen, waer van al het ander Ouder gebrecklijck is.
Naeckt iſſe gemaeckt, om dat zy niet van noode heeft, ſich mette brooſe aerdſche goederen te decken, noch ſich te vercieren en op te proncken, noch by ’t leven te onderhouden, maer al haere en andere goederen, komen, ſonder eenigh middel, van haer ſelven voort.
De gulde hoofdhayren, zijn de ſoete gedachten van de eeuwige vreede en van de geruſte eendracht. In deſe beteyckeniſſe is oock het goud voor de gulden Eeuwe genomen. Want de eerſte Eeuwe was noch van den Menſchen niet bedorven, maer zy leefden, ſonder eenighſins de Wetten te beſoedelen.
Op een geſterde Hemel wortſe geſtelt, om te vertoonen, dat de waere geluckſaligheyt, die ſich alleene in den Hemel verblijt, den raſſen loop der ſterren, noch de onderlinge bewegingen der tijden, niet is onderworpen.
De Lauwerkroone mette Palmtack betoont, datmen tot de Hemelſche geluckſaligheyt niet kan komen, ten zy door veele verdruckingen, zijnde waerachtigh ’t geene S. Paulus ſeyt, Niemant wort gekroont, ten zy hy wetlijck heeft geſtreden.
De brandende vlamme vertoont de Liefde Godes: en het om hoogh ſien, bediet de aenſchouwinge deſſelven, want in deſe beyde deelen beſtaet, de ſaligheydt en de volmaeckte geluckſaligheyt.