[ 155 ]
 

HOOFDSTUK XIX.

 

 

Eenigen tijd later miste ik in de stad de oude gevangenis.

—"Dat was vóór mijn tijd," zeide Dr. Leete aan de ontbijttafel toen ik er hem over sprak, "maar ik herinner mij wel er over te hebben gehoord. Wij hebben geen gevangenissen tegenwoordig. Alle gevallen van atavisme worden in de ziekenhuizen behandeld."

—"Van atavisme!" riep ik uit, hem vragend aanziend....

—"Ja, zeker," antwoordde Dr. Leete. "Het denkbeeld om zulke ongelukkigen te bestraffen werd reeds vijftig jaar geleden vaarwel gezegd, ja ik geloof langer."

[ 156 ]—"Ik begrijp u niet heel goed," zeide ik. "Atavisme noemde men in mijn tijd gevallen van personen bij wie eenige karaktertrek van een verwijderd voorvader op een duidelijke manier zichtbaar werd. Bedoelt gij dat misdaad tegenwoordig wordt beschouwd als de terugkeer van een voorvaderlijke eigenaardigheid?"

—"Ik vraag u verschooning," zeide Dr. Leete met een glimlach half schertsend, half medelijdend, "maar nu u het mij zoo precies vraagt, ben ik verplicht te zeggen dat dit de volle waarheid is."

Na hetgeen ik reeds vernomen had van het zedelijk onderscheid tusschen de negentiende en de twintigste eeuw, was het ongetwijfeld onzinnig van mij om mij deze zaak aan te trekken, en waarschijnlijk, als Dr. Leete niet zoo verontschuldigend gesproken had, en Mevrouw Leete en Edith geen overeenkomstige verlegenheid hadden getoond, zou ik niet gebloosd hebben zooals ik nu merkte dat ik deed.

—"Gevaar om mij op mijn geslacht te laten voorstaan" begon ik, "was er bij mij niet; maar werkelijk...."

—"Dit is uw geslacht, Mijnheer West," viel Edith mij in de rede; "gij leeft er in en alleen omdat wij er in leven noemen wij het het onze."

—"Dank u," antwoordde ik. "Ik zal trachten er zoo over te denken;" en toen mijne oogen de hare ontmoetten, verdreef haar blik mijn onverstandige gevoeligheid. "Alles wel beschouwd," ging ik lachende voort, "ik ben Calvinistisch opgevoed, en moest niet schrikken als ik misdaad een erfenis van voorouders hoorde noemen."

—"De waarheid is," zeide Dr. Leete, "dat ons gebruik van het woord geen aanmerking is op uw geslacht, als wij met verlof van Edith, dat het uwe zullen mogen [ 157 ]noemen, in zoover als het schijnt te beteekenen dat wij ons voor beter houden dan gij. In uwe dagen werden meer dan negentien van de twintig misdaden, als hieronder verstaan wordt alle soorten van overtredingen, veroorzaakt door ongelijkheid van bezittingen; gebrek verleidde de armen, zucht naar grootere winsten of de begeerte om vroegere winsten te behouden, verleidden de welvarenden. Direct of indirect was de liefde tot geld, dat toen alle goede dingen beteekende, de drijfveer van al deze wandaden, de vloeiende bron van vergif, die door het geheele toestel van wetten, rechtbanken en politie nauwelijks belet kon worden uwe geheele beschaving te overstroomen. Toen wij de natie de eenige voogdes van al de schatten van de natie maakten, en allen een ruim bestaan verzekerden, door aan de eene zijde het gebrek uit te roeien en aan de andere de ophooping van rijkdom te voorkomen, hebben wij die bron dichtgeworpen. Wat de betrekkelijke kleine klasse van gewelddaden tegen personen aangaat, die niet met winzucht in verband staan, zij waren, zelfs in uw tijd, beperkt tot de onbeschaafde en dierlijke individuen, en in deze dagen, nu opvoeding en goede manieren niet langer in het uitsluitend bezit van enkele weinigen zijn, maar algemeen zijn verspreid, worden zulke gruwelen slechts zelden vernomen. U ziet nu waarom misdaad atavisme heet. Het is omdat bijna alle vormen van misdaad die bij u bekend waren, tegenwoordig geen reden van bestaan hebben, en als zij zich voordoen, enkel uit het weder ontbotten van oude kiemen te verklaren zijn. Gij waart gewoon menschen die stalen zonder redelijk motief, kleptomanen te noemen, en als het geval duidelijk was, vondt gij het verkeerd hen te straffen voor diefstal. Uwe houding tegenover den echten [ 158 ]kleptomaan is gelijk aan de onze tegenover het slachtoffer van atavisme: mededelijden, en vastberaden maar menschlievend voorkomen van herhalingen."

—"Dat is gemakkelijk voor uw rechtbanken," merkte ik op. "Geen privaat bezit van belang, geen twisten tusschen ingezetenen over handelszaken, geen erfenissen te verdeelen, geen schulden te innen, dan moeten er in 't geheel geen civiele processen zijn; en zonder vergrijpen tegen eigendom, en met een zeer klein getal redenen voor crimineele processen, zou ik denken dat gij bijna geen rechters of advokaten noodig hadt."

—"Advokaten hebben wij ook niet," antwoordde Dr. Leete. "Het zou ons onredelijk toeschijnen, in een geval waar de natie alleen belang heeft bij de waarheid, dat er personen in gemengd werden die belang hadden bij de een of andere gekleurde voorstelling er van."

—"Maar wie verdedigt den beschuldigde?"

—"Als hij een misdaad heeft gepleegd, heeft hij geen verdediger noodig, want meestal bekent hij dan. De bekentenis is niet een bloote formaliteit, als bij u. Gewoonlijk loopt de zaak er meê af."

—"Gij wilt niet zeggen, dat de man die niet bekent, daarom ontslagen wordt?"

—"Dat niet. Hij wordt niet beschuldigd op zwakke gronden, en als hij zijn schuld ontkent moet hij toch verhoord worden. Maar lange behandelingen zijn zeldzaam, want meestal volgt de bekentenis spoedig. Als hij ten onrechte ontkent en zijn schuld duidelijk bewezen wordt, krijgt hij dubbele straf. Het liegen wordt evenwel zoo zeer veracht bij ons dat weinige overtreders zullen liegen om vrij te komen."

—"Dat is het verwonderlijkste van wat u mij tot nog toe [ 159 ]verteld hebt," sprak ik; "als het liegen uit de mode gegaan is, dan is inderdaad dit land de nieuwe wereld waarin rechtvaardigheid woont, die de profeet voorspeld heeft."

—"Dat wordt ook werkelijk door sommige menschen tegenwoordig geloofd," antwoordde de dokter. "Zij beweren dat wij het duizendjarig rijk begonnen zijn en van hun standpunt is deze meening nog zoo ongeloofelijk niet. Maar voor uwe verbazing dat het liegen uit de wereld is, is wezenlijk geen grond. De leugen, zelfs in uw tijd, was niet in zwang tusschen heeren en dames, maatschappelijke gelijken. De leugen uit vrees was de toevlucht van lafheid, de leugen uit valschheid een hulpmiddel van bedriegers. De ongelijkheid van de menschen en de zucht naar winst, stelden een belooning op de leugen. Maar zelfs toen verwierp de man die niemand vreesde en niemand wilde bedriegen, alle onwaarheid. Omdat wij nu allen maatschappelijk gelijk zijn en niemand van een ander iets te vreezen heeft of iets kan winnen door hem op te lichten, is de leugen zoo algemeen gehaat, dat, zooals ik u zeide, bijna zelfs geen misdadiger gevonden wordt bereid om te liegen. Als niettemin de betichte ontkent, wijst de rechter twee ambtgenooten aan om de tegenovergestelde zijden van het geval uiteen te zetten. Hoe ver die lieden afstaan van uwe gehuurde verdedigers en vervolgers, vooruit besloten om vrij te pleiten en te vervolgen, blijkt uit de omstandigheid dat tenzij beiden het ééns zijn dat de uitspraak juist is, het geval óverbehandeld wordt, terwijl iets als vooringenomenheid in den toon van een van de rechters, een groot schandaal zou verwekken."

—"U bedoelt dat het een rechter is die de verschillende kanten van de zaak uiteenzet, zoowel als een rechter die hen aanhoort?"

[ 160 ]—"Zeker. De rechters nemen bij beurten deze taak op zich, en moeten de rechterlijke waardigheid gelijkelijk ophouden of zij een geval toelichten of rechten. In de praktijk komt dit stelsel hierop neer dat elk geval door drie rechters wordt behandeld, die elk een gedeelte in het oog vatten. Als zij het over een uitspraak ééns worden, gelooven wij dat de waarheid zoo na bereikt is als het menschen mogelijk is."

—"Gij hebt dus de jury opgegeven?"

—"De jury was goed genoeg in de dagen van gehuurde advokaten, en een somtijds omkoopbare rechtbank die bovendien zoo bezoldigd werd dat zij niet onafhankelijk was, maar dit stelsel is nu overbodig. Er is geen ander motief denkbaar voor onze tegenwoordige rechters dan de rechtvaardigheid."

—"Hoe worden die ambtenaren benoemd?"

—"Zij vormen eene eervolle uitzondering op den regel dat alle personen op hun vijf-en-veertigste jaar ontslagen worden. De president benoemt elk jaar de noodige rechters uit hen die dezen leeftijd bereiken. Hun aantal is natuurlijk zeer beperkt en de eer wordt zoo hoog gesteld, dat de post beschouwd wordt als een begeerenswaardige verlenging van den diensttijd, en ofschoon een aanstelling tot rechter afgewezen kan worden, gebeurt dit zelden. Zij worden benoemd voor vijf jaar, zonder weder verkiesbaar te zijn. De leden van den Hoogen Raad, die de wachter van de staatsregeling is, worden gekozen uit de andere rechters. Als in den raad een vacature komt, benoemen de leden van de lagere colleges die in dat jaar aftreden, als hun laatste ambtelijke daad, een van hun collega's die blijft en dien zij het meest geschikt vinden."

—"Als er geen juristen-betrekkingen zijn waar de rech[ 161 ]ters kunnen leeren, komen zij zeker dadelijk van de scholen?"

—"Scholen voor rechtsgeleerden hebben wij niet," antwoordde de dokter glimlachende. "Ook recht als een afzonderlijk vak bestaat niet meer. De samengestelde kunstmatigheid van de oude orde van zaken, maakte dat een systeem van haarkloovende geleerdheid noodig was om de wet te verklaren; in den nieuwen staat zijn enkel eenige van de eenvoudigste rechtsbegrippen in gebruik. Alles wat de verhouding van menschen tot elkaar betreft is onvergelijkelijk eenvoudiger nu dan vroeger. Wij zouden voor de diepzinnige deskundigen die in uw rechtszalen het woord voerden, in 't geheel geen plaats hebben. U moet evenwel niet denken dat wij over die oude heeren oneerbiedig denken, al kunnen wij ze niet gebruiken. Wij koesteren integendeel een ongeveinsde bewondering, zelfs een zeker ontzag, voor de mannen die alleen verstonden en verklaren konden de oneindige samengesteldheid van de rechten van den eigendom en de betrekkingen in handel en leven die er uit voortvloeiden. Want wat kan een sterker voorstelling geven van de kunstmatigheid en verwarring die in dit systeem heerschten, dan het feit dat het noodig was, van elk geslacht het puik van het verstand te onthouden aan andere bezigheden, om een lichaam van deskundigen te krijgen ten einde de wetten eenigermate verstaanbaar te maken voor hen wier lot er door beslist werd. De geschriften van de groote juristen staan in onze bibliotheken naast de boeken van Duns Scotus en zijne mede-scholastieken, als merkwaardige proeven van geestelijke verfijning toegepast op onderwerpen, die even weinig met de belangen van het hedendaagsche menschengeslacht hebben te maken. Onze rechters zijn bloot mannen van [ 162 ]rijpen leeftijd, ernstige, algemeen ontwikkelde, scherpzinnige lieden.

"Een belangrijke werkzaamheid van de lagere rechters mag ik niet vergeten te noemen," ging Dr. Leete voort. "Dat is alle gevallen te onderzoeken waarin een lid van het arbeidsleger zich beklaagt over onrechtvaardigheid van een hoogeren beambte. Al zulke quaesties worden behandeld en beslist door een enkelen rechter; drie rechters zijn alleen noodig voor ernstiger zaken. De belangen van den arbeid vorderen de strengste tucht in het leger, maar de aanspraken van den werkman op billijke en welwillende behandeling worden gerugsteund door het geheele volk. De hoogere gelast en de mindere gehoorzaamt, maar niemand staat zoo hoog dat hij een trotschen toon tegenover een werkman van de allerlaagste klasse zou durven aanslaan. Norschheid of grofheid in een ambtenaar van welke soort ook, tegenover het publiek, wordt zekerder en spoediger gestraft dan alle andere kleinere overtredingen. Onze rechtbanken verlangen niet alleen billijkheid maar ook beleefdheid in alle verhoudingen. Geen waarde van geleverde diensten wordt beschouwd als een vergoeding voor boersche of kwetsende manieren."

Het viel mij in, terwijl Dr. Leete sprak, dat ik veel van hem gehoord had over de natie, maar niets over het bestuur van de Staten en steden. De Staten van Amerika, onderrichtte hij mij, waren samengesmolten.

—"Maar gij hebt zeker wel de stedelijke regeeringen overgehouden?"

—"Zeker, en zij hebben belangrijke en uitvoerige werkzaamheden te verrichten om de uitspanningen en de gemakken van de bewoners te bevorderen en ook de verfraaiing en verbetering van alle stedelijke inrichtingen."

[ 163 ]—"Maar als zij geen macht hebben over de werkkrachten van hun menschen en geen middelen om ze te huren, hoe kunnen zij dan iets doen?"'

—"Elke gemeente heeft het recht om voor haar eigen openbare werken een zeker aandeel in den algemeenen arbeid van de ingezetenen te behouden. Dit krediet kan zij gebruiken zooals zij wil."