[ Pl68 ]

[ 234 ]
 

DE BERGEEND.

ANAS TADORNA.


De Eenden (Anas) worden in twee afdeelingen gesplitst, namelijk: Zwemeenden en Duikeenden. Het kenmerk van de eersten, de Zwemeenden, is, dat zij geen zoomvlies aan den duim hebben, het ligchaam horizontaal dragen en waggelend loopen, en bij het zwemmen niet of weinig duiken. Onder de tweede afdeeling (Duikeenden) worden de soorten begrepen, die een zoomvlies aan den duim bezitten, bij het loopen gewoonlijk het ligchaam opgerigt houden, en zich over 't algemeen gemakkelijker op den grond en beter of sneller in het water kunnen bewegen, aan welk laatste zij dan ook den naam van Duikeenden te danken hebben.

De Bergeend vormt den overgang van de Eenden tot de Ganzen. Zij wordt in Nederland niet veelvuldig aangetroffen. Voor 't overige komt zij in geheel Europa, alsmede in West-Azië tot Indië, en ook in China voor. Hier te lande vindt men haar in de duinstreken der kustprovinciën, en tegenwoordig het meest nabij den Hoek van Holland. Vroeger hield zij zich meer algemeen aan den Helder op, alwaar zij ook broeide; doch ten gevolge der menigvuldige strooptogten van inwoners en buitenlieden, is zij geheel van daar verdwenen; de eijeren werden weggehaald en zelfs de ouden niet ontzien, waarom deze vogels eene veiliger verblijfplaats zochten, en zoo eindelijk aan genoemden Hoek van Holland teregtkwamen. Wel is waar worden ook daar, even als aan den Helder, vele eijeren weggenomen, en dikwijls de ouden gevangen, doch wij hebben daaraan de voorwerpen, die in onze vijvers leven, te danken. De jagers (en stroopers) verkoopen namelijk de gevonden eijeren aan vogelkweekers, die ze door de Tamme Eend of door Hoenders laten uitbroeijen.

De Bergeend legt gewoonlijk acht tot veertien eijeren, welker kleur geelachtig wit is. De jongen zijn in hun donskleed aan de onderdeelen parel-wit en hebben [ 235 ]gedeeltelijk bruinzwarte bovendeelen. Even als alle andere Eenden, behouden zij het dons gedurende hun geheele leven. De vederen, die na de eerste drie weken langzamerhand te voorschijn komen, hebben dezelfde kleuren als het dons, en bedekken dit naarmate zij menigvuldiger en langer worden, zoodat de vogel, om zoo te zeggen, een tweede kleed over het eerste aantrekt. Dit nieuwe kleed moet echter nog vele veranderingen ondergaan, vóórdat het zijne volkomen kleuren heeft. Die verandering begint reeds wanneer de jongen een half jaar oud zijn; hier en daar komen dan bruine streepjes te voorschijn, die voortdurend in omvang en in getal toenemen, totdat eindelijk het volmaakte vederkleed aanwezig is.

Gedurende dit tijdsverloop heeft er bij de mannelijke jongen nog iets anders plaats: het aangroeijen van den vleeschachtigen knobbel op den bek; deze is bij sommige voorwerpen reeds zigtbaar zoodra de bruine vederen zich beginnen te vertoonen, bij andere iets later, doch alle mannetjes krijgen den knobbel terwijl de vederen van kleur veranderen. Onder het aangroeijen van den knobbel neemt zijne kleur, even als die van den bek, in helderheid toe, doch eerst in het tweede of derde levensjaar komen zij tot hunne volmaakte grootte en helderste kleuren.

Alsdan heeft de Waard (men weet dat bij alle inheemsche Eendensoorten het mannetje Waard of Woerd, en het wijfje Eend genoemd worden) meer dan aanspraak op den naam van een mooijen vogel, en de afbeelding, die wij van de Bergeend geven, is dan ook naar een zoodanig voorwerp gemaakt.

Als de broeitijd voorbij is, verdwijnen de heldere kleuren meer of min; de vogels zien er dan zoo frisch niet meer uit, de knobbel wordt gewoonlijk kleiner, en de kleur fletser; doch dit alles wordt in het nieuwe broeijaar hersteld, als wanneer de Eenden en Waarden er zelfs nog fraaijer uitzien, dan in de vorige lente. Hunne schoonheidswaarde neemt dan ook met hun leeftijd toe, want de ouden overtreffen in alles hunne jongere soortgenooten.

In gevangen staat legt en broeit de Bergeend alleen dan eijeren uit, wanneer zij zich in groote ruimte en in helder stroomend water kan bewegen.

Doordien dus het broeijen in gevangen staat niet menigvuldig geschiedt, zijn ook de variëteiten zeldzaam. Niettemin komen er schoone en zonderlinge verscheidenheden voor, die òf door kruising met andere soorten òf toevallig ontstaan. 't Is dan ook wel jammer, dat in ons land, waar zooveel overvloed van frisch water bestaat, zoo weinig liefhebbers er zich op toeleggen, nieuwe verscheidenheden te verkrijgen. Men is in andere landen, vooral in Engeland, ons hierin verre [ 236 ]vooruit, want de meeste dergelijke producten komen van daar. Zoo b.v. waren er, in 1859, in den zoölogischen tuin te Londen drie Eenden, die uit het mannetje van de Bergeend en het wijfje der Casarca (Anas casarca) geteeld waren, en waarvan twee, beiden Waarden, de volgende zonderlinge combinatie van kleuren vertoonden. De bek, zonder uitwas, had eene flets roode kleur; kop en hals waren gelijk aan die der Tadorna. De krop, alsmede de eerste kleine vleugelpennen en de onderdekvederen van den staart waren geelachtig bruin, terwijl de rugvederen gedeeltelijk de teekening van beide ouders hadden, ofschoon de hoofdkleur meer naar het bruinzwart overhelde. De zijden van het ligchaam waren grijs en als gepoederd, even als bij den Waard van de Wilde Eend. De derde, een wijfje, geleek eenigzins naar de beide mannetjes, doch de tinten kwamen meer met die der moeder overeen. De groenachtig zwarte kop was aan het voorhoofd, rondom de oogen en onder aan den hals met wit omzoomd, en hare bovendeelen waren iets roodachtiger dan die der beide andere jongen.

Vele eendenhouders zullen ook waargenomen hebben, dat zich bij deze twee soorten (Anas tadorna en casarca), als zij in het voorjaar bij elkander gelaten worden, dezelfde voorafgaande verschijnselen voordoen, als bij die voorwerpen, welke tot eene en dezelfde soort behooren.

Zoo bestaan er ook bastaarden of wel afwijkingen, die met de voorwerpen eener andere soort (Tadorna variegata) overeenkomen, en waaronder velerlei overgangen in kleur gevonden worden, zoo als met een geelachtig witten kop en een ongelijkmatig donker gekleurd ligchaam. Anderen hebben een zwarten kop en gestreepte of onregelmatig gekleurde bovendeelen, de zijden als gepoederd, en gelijken over 't algemeen eenigzins naar den Waard der Wilde Eend (Anas boschas); waarschijnlijk is deze variëteit, dan ook een bastaard van den Waard der tamme soort met de Berg-Eend.