[ Pl08 ]

[ 37 ]
 

DE GIERZWALUW.

CYPSELUS MURARIA.


Van Mei af tot Augustus of September zien wij boven onze steden, inzonderheid rondom de kerktorens, eene menigte vogels, die door hun overluid getier, soms ook door hun groot aantal, de algemeene aandacht trekken. Steeds echter zijn zij zóó hoog in de lucht en daarbij zóó schielijk in hunne bewegingen, dat wij bijna nooit gelegenheid vinden, hen van nabij te beschouwen. Wij zien hen als zwarte zwaluwachtige vogels, altijd vliegende en elkander najagende..... maar dat is ook al wat wij er van zien. De menigte, die zich daar hoog in de lucht beweegt, bestaat uit eene voor ons nagenoeg onbekende vogelsoort; geen wonder dan ook, dat een vogel, die zich niet vangen laat, nooit op den grond of in kooijen gezien wordt, voor het volk tot de bijzonderheden behoort. Soms komt er wel een jong uit zijn nest naar beneden tuimelen, en vindt dan zijn dood op de straatsteenen of in de handen van dezen of genen straatjongen; maar bijna niemand weet dan, wat soort van ding het is, zoodat ik het zelfs wel eens „Vleêrmuis" heb hooren noemen.

Ieder stedeling herkent de Gierzwaluw aan hare vlugt, of weet ten minste, dat zij elken zomer ons in menigte komt bezoeken; en ofschoon hij zich nu geen nader denkbeeld omtrent den vogel weet te vormen, noemt hij hem Steenzwaluw, Muurzwaluw, Zwarte Zwaluw of dergelijke. Van waar echter de Gierzwaluw komt wáár zij heên trekt, en welke bijzonderheden aan haar verbonden zijn daarmede bemoeijen zich weinigen.

De Zwaluwen in 't algemeen zijn lang het onderwerp van verschillende waarnemingen en allerlei tegenstrijdige beweringen geweest, inzonderheid met betrekking tot hunne wijze van gaan en komen en de landen die zij bezoeken, wanneer zij ons verlaten hebben. Menige nasporing heeft tot voldoende uitkomsten geleid, en men weet thans, dat zij naar Afrika verhuizen. Wat meer bijzonder de Gierzwaluwen betreft, ook dezen zijn lang buiten het bereik der natuurkundige waarnemingen [ 38 ]gebleven, en eerst sedert eenige jaren is men te weten gekomen, waarheen zij zich begeven, als het voor ons winter is. Onze zomergast trekt dan namelijk naar het geheele Noordelijk gedeelte van Afrika, doch minder Zuidelijk dan onze Zwaluwen; ook de voorwerpen, die men in Azië aantreft, schijnen groote reizen te ondernemen, daar zij in het gematigde Siberië broeijen en daarna plotseling verdwijnen.

De Gierzwaluw bewoont bijna geheel Europa en het Noorden van Afrika. Op sommige plaatsen, zoo als het eiland Santiago (Noord-Westen van Afrika), is zij een standvogel; doch, naar de inboorlingen mij verzekerden, blijven zij daar niet allen, gedurende het geheele jaar. „Sommigen verlaten ons omstreeks April en gaan elders" zeggen zij. Dit schijnbaar eenvoudige gezegde bevat echter eene zeer opmerkelijke bijzonderheid; immers, van September tot April is juist de tijd waarin deze vogels hier te lande afwezig zijn, en dus vermoedelijk ook de tijd dien zij—de Europesche voorwerpen namelijk—in Afrika doorbrengen. Daar er op Santiago ook Zwaluwen voorkomen begreep ik evenwel spoedig het misverstand de laatstgenoemden namelijk komen er van September tot April en vliegen in gezelschap der Gierzwaluwen rond; de Zwaluwen keeren naar Europa terug, terwijl de Gierzwaluwen ginds blijven. De onnaauwkeurige waarnemer echter ziet beide vogelsoorten voor eene en dezelfde aan.

In de wetenschap heet onze hier afgebeelde vogel ook C. apus; dit „apus" beteekent „zonder pooten": blijkbaar hebben de kleine pooten dezer vogels of het weinige gebruik dat hij er van maakt aanleiding gegeven tot deze wetenschappelijke scherts. Bij andere vogels vergeleken, is de Gierzwaluw een allerzonderlingst gevormd diertje, doch in alle opzigten volkomen tot hare levenswijze uitgerust. Hare lange vleugels stellen haar in staat, uren, ja dagen achtereen te vliegen. Zij vliegt zelfs nog beter dan de Zwaluw, en over dag rust zij slechts enkele malen, en dan nog slechts weinige seconden. Zij is voor het luchtruim geschapen, gelijk de Hoenders voor den grond en de Alk voor het water. Ofschoon, wat haar uiterlijk betreft, de Zwaluwen nabijkomende, wijkt zij echter daarvan af door hare nog langere vleugels, en door het getal harer staartpennen: zij heeft er namelijk slechts tien, terwijl de Zwaluwen er twaalf hebben. Ook zijn hare pooten nog korter, maar krachtiger en meer tot hangen geschikt; de van scherpe nagels voorziene teenen zijn namelijk zijdewaarts en naar voren gerigt, zoo dat twee in het midden tot hangen, twee tot vastklemmen zijn ingerigt; de achterteen staat binnenwaarts en de buitenteen zeer buitenwaarts; daardoor is deze vogel in staat, zich zeer sterk tegen ruige muren, boomtakken en rotswanden vast te nijpen.