[ Pl06 ]

[ 17 ]
 

DE BONTE KAKATOE.

CACATUA LEADBEATERI.


Men noemt den hier afgebeelden, fraaijen vogel ook Inka-Kakatoe of, naar zijn wetenschappelijken titel, Leadbeater's Kakatoe. Daar echter deze naam wel niet voor iedereen zeer gemakkelijk zal uit te spreken zijn, heb ik gemeend, deze soort, naar hare fraaije bonte kuif, de Bonte Kakatoe te mogen noemen, en dit te eerder, naardien zij toch de eenige soort is, die eene meer dan tweekleurige kuif bezit. Mogt soms iemand wenschen te vernemen, wat toch wel dat rare, woord „Leadbeater" beteekent, dan strekke tot inlichting, dat het de naam is van een Engelsch naturaliën-handelaar, naar wien de ontdekker den toen nieuwen vogel gedoopt heeft. De inlandsche naam is Inka of Enka, alsook Yokul-yokul.

Deze fraaije Kakatoe bewoont de binnenlanden van Australië, en wel hoofdzakelijk de wouden langs de Darling- en Murray-rivier. Zij houdt zich meer in eene en dezelfde localiteit op, en wordt dan ook nooit in het noordelijk gedeelte of langs de kuststreken gezien.

Het onderscheid tusschen beide seksen is bij dezen vogel alleen hierin gelegen, dat het wijfje witter aan de onderdeelen is en eene minder duidelijk bonte kuif heeft. De kleuren der jongen zijn niet bekend, doch zullen hoogstwaarschijnlijk, even als dit bij andere soorten het geval is, weinig van die der ouden verschillen.

In hare levenswijze heeft de Bonte Kakatoe veel overeenkomst met alle overige bekende soorten; zij is echter het minst woest en wild van allen, en heeft ook een veel zachter geluid. Vandaar dat zij, in gevangen staat, zelden zulk een vreeselijk kabaal maakt, als de meeste overige, vooral de groote soorten.

Ter wille harer fraaije kleuren, is zij de meest gezochte van alle Kakatoes; daarom vraagt de handelaar gewoonlijk voor haar een zeer hoogen prijs; zij is echter volstrekt geen zeldzame vogel; want in haar vaderland komt zij bij troepen [ 18 ]van duizenden voor. Dat men ze niet zoo menigvuldig naar Europa overbrengt, is daaraan toe te schrijven, dat de streken, waar deze vogels huisvesten, door zeer laag ontwikkelde inboorlingen bewoond worden, die—daargelaten nog hun tegenzin om met blanken te handelen—zeer lui zijn en overvloedig voedsel in de bosschen vinden, zoodat zij geen vogels behoeven te vangen, om zich geld of levensbehoeften te verschaffen. Zij vangen echter de vogels wel ter wille van de vederen, waarvan zij zich bedienen om hunne hoofdharen te versieren of halskragen te vervaardigen, terwijl zij de staart- en vleugelpennen ook voor hunne pijlen bezigen.

Engelsche reizigers verhalen, dat deze vogels, even als andere soorten uit die gewesten, door de inboorlingen gegeten worden, en dat hun vleesch zeer smakelijk is. Dit is geenszins onwaarschijnlijk, aangezien deze vogels zich met vruchten en zaden voeden.

In gevangen staat is de Bonte Kakatoe zeer zachtaardig, bedaard en vriendelijk. Bij elke bijzondere gewaarwording zet zij hare fraaije kuif overeind, en heeft dan een zeer sierlijk, zelfs prachtig uiterlijk. Tot voedsel geve men haar vruchten, noten, hennep- en kanariezaad.