Max Havelaar/Manuscriptindeling/Deel 39

Deel 38 Max Havelaar (1860) door Multatuli

Deel 39

Tekst naar de vyfde druk (1881), hoofdstukindeling naar het manuscript.

[ 335 ]Ja, ik, Multatuli «die veel gedragen heb» neem de pen op. Ik vraag geen verschooning voor den vorm van myn boek. Die vorm kwam my geschikt voor ter bereiking van myn doel.

Dit doel is tweeledig:

Ik wilde in de eerste plaats het aanzyn geven aan iets dat als heilige poesaka zal kunnen bewaard worden door kleinen Max en zyn zusje, als hun ouders zullen zyn omgekomen van ellende.

Ik wilde aan die kinderen een adelbrief geven van myne hand.

En in de tweede plaats: ik wil gelezen worden.

Ja, ik wil gelezen worden! Ik wil gelezen worden door staatslieden, die verplicht zyn te letten op de teekenen des tyds…door letterkundigen, die toch ook eens ’t boek moeten inzien waarvan men zooveel kwaads spreekt…door handelaren, die belang hebben by de koffiveilingen…door kameniers, die me huren voor weinige centen…door Gouverneurs-generaal in-ruste…door Ministers in bezigheid (187)…door de lakeien van die Excellentien…door bidpredikers, die more majorum zullen zeggen dat ik den Almachtigen God aantast, waar ik slechts opsta tegen ’t godje dat zy maakten naar hun beeld…door duizenden en tienduizenden van exemplaren uit het droogstoppelras, die — voortgaande hun zaakjes op de bekende wys te behartigen — ’t hardst zullen meeschreeuwen over de mooijigheid van m’n geschryf (188)…door de leden der Volksvertegenwoordiging, die weten moeten wat [ 336 ]er omgaat in ’t groote Ryk over zee, dat behoort tot het Ryk van Nederland…

Ja, ik zal gelezen worden!

Als dit doel bereikt wordt, zal ik tevreden zyn. Want het was me niet te doen om goed te schryven…ik wilde zóó schryven dat het gehoord werd. En, even als iemand die roept: «houdt den dief!» zich weinig bekommert over den styl zyner geïmprovizeerde toespraak aan ’t publiek, is ’t ook my geheel om ’t even hoe men de wyze zal beoordeelen waarop ik myn «houdt den dief» heb uitgeschreeuwd.

«Het boek is bont…er is geen geleidelykheid in…jacht op effekt…de styl is slecht…de schryver is onbedreven…geen talent…geen methode…

Goed, goed, alles goed! Maar…de Javaan wordt mishandeld!

Want: wederlegging der hoofdstrekking van myn werk is onmogelyk! (189)

Hoe luider overigens de afkeuring van myn boek, hoe liever ’t my wezen zal, want des te grooter wordt de kans gehoord te worden. En dit wil ik!

Doch gy, die ik stoor in uw «drukten» of in uw «rust» gy Ministers en Gouverneurs-generaal, rekent niet te zeer op de onbedrevenheid myner pen. Ze zou zich kunnen oefenen, en met eenige inspanning misschien geraken tot een bekwaamheid die ten-laatste zelfs de waarheid zou doen gelooven door ’t Volk! Dan zou ik aan dat Volk een plaats vragen in de Vertegenwoordiging (190) al ware ’t alleen om te protesteeren tegen certifikaten van rechtschapenheid, die door Indische specialiteiten vice versa worden uitgereikt (191) misschien om op ’t vreemd denkbeeld te brengen dat men zelf waarde hecht aan die hoedanigheid…

[ 337 ]Om te protesteeren tegen de eindelooze expeditien en heldendaden tegen arme ellendige schepsels, die men vooraf door mishandeling dwong tot opstand.

Om te protesteeren tegen de schandelyke lafhartigheid van cirkulaires die de eer der Natie schandvlekken door ’t inroepen van publieke liefdadigheid voor de slachtoffers van kronischen zeeroof. (192)

’t Is waar, die opstandelingen waren uitgehongerde geraamten, en die zeeroovers zyn weerbare mannen!

En als men my die plaats weigerde…als men my by voortduring niet geloofde…

Dan zou ik myn boek vertalen in de weinige talen die ik ken, en in de vele talen die ik leeren kan, om te vragen aan Europa, wat ik vruchteloos zou hebben gezocht in Nederland.

En er zouden in alle hoofdsteden liederen worden gezongen met refreinen als dit: er ligt een roofstaat aan de zee, tusschen Oostfriesland en de Schelde!

En wanneer ook dit niet baatte?

Dan zou ik myn boek vertalen in ’t maleisch, javaansch, soendasch, al-foersch, boegineesch, battaksch

En ik zou klewang-wettende krygszangen slingeren in de gemoederen van de arme martelaren wien ik hulp heb toegezegd, ik, Multatuli.

Redding en hulp, op wettelyken weg, waar het kan…op wettigen weg van geweld, waar het moet.

En dit zou zeer nadeelig werken op de Koffiveilingen van de Nederlandsche Handelmaatschappy! (193)

[ 338 ]Want ik ben geen vliegenreddende dichter, geen zachtmoedige droomer, zooals de getrapte Havelaar die zyn plicht deed met den moed van een leeuw, en honger lydt met het geduld van een marmot in den winter.

Dit boek is een inleiding…

Ik zal toenemen in kracht en scherpte van wapenen, naarmate het noodig zal wezen…

God geve dat het niet noodig zy!

Neen, ’t zal niet noodig zyn! Want aan U draag ik myn boek op, Willem den derden, Koning, Groothertog, Prins…meer dan Prins, Groothertog en Koning…Keizer van ’t prachtig ryk van Insulinde dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd…

Aan U durf ik met vertrouwen vragen of ’t uw keizerlyke wil is:


Dat Havelaar wordt bespat met den modder van Slymeringen en Droogstoppels?


En dat daarginds Uw meer dan dertig millioenen onderdanen worden mishandeld en uitgezogen in UWEN naam? (194)