Max Havelaar/Manuscriptindeling/Deel 38

Deel 37 Max Havelaar (1860) door Multatuli

Deel 38

Deel 39
Tekst naar de vyfde druk (1881), hoofdstukindeling naar het manuscript.

[ 330 ]Daarop vertrok Havelaar met vrouw en kind van Rangkas-Betoeng. Hy weigerde alle geleide. Duclari en Verbrugge waren diep geroerd by ’t afscheid. Ook Max was aangedaan, vooral toen hy op de eerste wisselplaats eene talryke menigte vond, [ 331 ]die weggeslopen was uit Rangkas-Betoeng om hem daar te begroeten voor het laatst.

Te Serang stapte de familie by den heer Slymering af, die haar met de gewone indische gastvryheid ontving. (182)

’s Avends kwam er veel bezoek by den resident. Men zeide zoo beteekenisvol mogelyk, gekomen te zyn om Havelaar te begroeten, en Max ontving menig welsprekenden handdruk…

Maar hy moest naar Batavia om den Gouverneur-generaal te spreken…

Dáár aangekomen, liet hy om gehoor verzoeken. Dit werd hem geweigerd omdat er een fytzweer was aan den voet van zyn Excellentie.

Havelaar wachtte tot die fytzweer genezen was. Toen liet hy andermaal verzoeken gehoord te worden.

Zyn Excellentie «had het zoo druk dat zy zelfs aan den Direkteur-generaal van financien een audientie had moeten weigeren» en kon dus ook Havelaar niet ontvangen.

Havelaar wachtte tot zyn Excellentie zou heengeworsteld zyn door die drukte. Intusschen voelde hy iets als nayver op de personen die aan zyn Excellentie waren toegevoegd in den arbeid. Want hy werkte gaarne snel en veel, en gewoonlyk smolten zulke «drukten» weg onder zyn hand. Hiervan echter was nu natuurlyk geen spraak. Havelaars arbeid was zwaarder dan arbeid: hy wachtte!

Hy wachtte. Eindelyk liet hy op-nieuw verzoeken om gehoord te worden. Men gaf hem ten-antwoord «dat zyn Excellentie hem niet kon ontvangen, wyl ze hierin verhinderd werd door de drukte van haar aanstaand vertrek

[ 332 ]Max beval zich aan in de gunst van zyn Excellentie om één half uur gehoor, zoodra er een kleine ruimte wezen zou tusschen twee «drukten.»

Eindelyk vernam hy dat zyn Excellentie den volgenden dag vertrekken zou! Dit was hem een donderslag. Nog altyd hield hy zich krampachtig vast aan ’t geloof dat de aftredende Landvoogd eerlyk man, en…bedrogen was. (183) Een vierendeel uurs ware voldoende geweest om de rechtvaardigheid zyner zaak te bewyzen, en dit vierendeel uurs scheen men hem niet te willen geven.

Ik vind onder Havelaars papieren de minuut van een brief dien hy aan den aftredenden Gouverneur-generaal schynt geschreven te hebben op den laatsten avend voor diens vertrek naar ’t moederland. Op den rand staat met potlood aangeteekend: «niet juist» waaruit ik opmaak dat sommige zinsneden by ’t afschryven veranderd zyn. Ik doe dit opmerken, om niet uit het gemis aan letterlyke overeenstemming van dit stuk, twyfel te doen geboren worden aan de echtheid der andere officieele stukken die ik meedeelde, en die allen door een vreemde hand voor eensluidend afschrift zyn geteekend. Misschien heeft de man aan wien deze brief gericht was, lust den volkomen-juisten tekst daarvan publiek te maken. (184) Men zou door vergelyking kunnen zien hoever Havelaar is afgeweken van zyn minuut. Zakelyk korrekt was de inhoud aldus:

«Batavia, 23 Mei 1856.

«Excellentie! Myn ambtshalve by missive van 28 Februari gedaan verzoek om aangaande de Lebaksche zaken te worden gehoord, is zonder gevolg gebleven.

Evenzoo heeft Uwe Excellentie niet gelieven te voldoen aan myn herhaalde verzoeken om audientie.

Uwe Exellentie heeft dus een ambtenaar die gunstig by het Gouvernement bekend stond — dit zyn uwer Excellentie’s [ 333 ]eigen woorden! — iemand die zeventien jaren het Land in deze gewesten diende, iemand die niet alleen niets misdeed, maar zelfs met ongekende zelfverloochening het goede beoogde en voor eer en plicht alles veil had…zóó iemand heeft Uwe Excellentie gesteld beneden den misdadiger. Want dien hoort men ten-minste.

Dat men Uwe Excellentie omtrent my misleid heeft, begryp ik. Maar dat Uwe Excellentie niet de gelegenheid heeft aangegrepen om die misleiding te ontgaan, begryp ik niet.

Morgen gaat uwe Excellentie van hier, en ik mag haar niet laten vertrekken zonder nog eenmaal gezegd te hebben dat ik myn plicht heb gedaan, geheel-en-al myn plicht, met beleid, met bezadigdheid, met menschlievendheid, met zachtheid en met moed.

De gronden waarop gebazeerd is de afkeuring in Uwer Excellentie’s kabinetsmissive van 23 Maart, zyn geheel-en-al verdicht en logenachtig.

Ik kan dit bewyzen, en dit ware reeds geschied, als Uwe Excellentie my één half uur gehoor had willen schenken. Als Uwe Excellentie één half uur tyd had kunnen vinden om recht te doen!

Dit is zoo niet geweest! Een deftig gezin is daardoor tot den bedelstaf gebracht…

Hierover evenwel klaag ik niet.

Maar Uwe Excellentie heeft gesanktioneerd: het stelsel van misbruik van gezag, van roof en moord, waaronder de arme javaan gebukt gaat, en dáárover klaag ik.

Dàt schreit ten hemel!

Er kleeft bloed aan de overgegaarde penningen van uw dùs ontvangen indisch traktement, Excellentie! (185)

Nog éénmaal vraag ik om een oogenblik gehoor, zy het dezen nacht, zy het morgen vroeg! En alweder vraag ik dit niet voor my, maar voor de zaak die ik voorsta, de zaak van rechtvaardigheid en menschelykheid, die tevens de zaak is van welbegrepen politiek.

Als uwe Excellentie het met haar geweten kan overeenbrengen, van hier te vertrekken zonder my te hooren, het [ 334 ]myne zal gerust zyn by de overtuiging al het mogelyke te hebben aangewend om de treurige, bloedige gebeurtenissen te voorkomen, die weldra ’t gevolg zullen wezen van de eigenwillige onkunde waarin de Regeering wordt gelaten tenopzichte van hetgeen er omgaat onder de bevolking. (186)

Max Havelaar

Havelaar wachtte dien avend. Hy wachtte den ganschen nacht.

Hy had gehoopt dat misschien verstoordheid over den toon van zyn brief bewerken zou, wat hy vergeefs getracht had te bereiken door zachtheid en geduld. Zyn hoop was ydel! De Gouverneur-generaal vertrok zonder Havelaar te hebben gehoord. Er was weder een Excellentie ter-ruste gegaan in ’t moederland!

 

 

Havelaar doolde arm en verlaten rond. Hy zocht…

Genoeg, myn goede Stern! Ik, Multatuli, neem de pen op. Ge zyt niet geroepen Havelaars levensgeschiedenis te schryven. Ik heb u in ’t leven geroepen…ik liet u komen van Hamburg…ik leerde u redelyk goed hollandsch schryven, in zeer korten tyd…ik liet u Louise Rosemeyer kussen, die in suiker doet…het is genoeg, Stern, ge kunt gaan!

 

 

Die Sjaalman en zyn vrouw…

Halt, ellendig produkt van vuile geldzucht en godslasterlyke femelary! Ik heb u geschapen…ge zyt opgegroeid tot [ 335 ]een monster onder myn pen…ik walg van myn eigen maaksel: stik in koffi en verdwyn!