P.C. Hooft/Op een Afzeggen
← Leonoor | Litterarische fantasiën en kritieken (1868) door C.Busken Huet
Op een Afzeggen |
Brief aan zijn vrouw → |
Gedicht van P.C.Hooft opgenomen in Busken Huet, Litterarische fantasiën en kritieken deel 1. |
Lieve lichte Leonoor,
Ik en hield u daar niet voor,
Als ik lieve lichte zei:
'k Meende uw oogjes allebei.
Niet dat, in hetgeen ik sprak,
Al te dubble waarheid stak.
[ 13 ]Op den eenen avondstond
Zeide mij uw schoone mond:
„Liefste, lievren heb ik geen.”
's Andren avonds zegt gij: „Neen.”
Zinnetjes te wispelziek,
Ziet of uw gepluimde wiek
Andre reên van wenden vindt
Als het draaijen van den wind.
Dikwijls wind nog statig waait;
Maar dat gij gedurig draait,
Of gij neen waarachtig zweert,
Ge 'ebt het van een tol geleerd!
Al wie volgen háren draf,
Delven zelven zich een graf.
Ach wat hoort gij, als de tol,
Tot uw eigen val een hol?
Ik en hield u daar niet voor,
Als ik lieve lichte zei:
'k Meende uw oogjes allebei.
Niet dat, in hetgeen ik sprak,
Al te dubble waarheid stak.
[ 13 ]Op den eenen avondstond
Zeide mij uw schoone mond:
„Liefste, lievren heb ik geen.”
's Andren avonds zegt gij: „Neen.”
Zinnetjes te wispelziek,
Ziet of uw gepluimde wiek
Andre reên van wenden vindt
Als het draaijen van den wind.
Dikwijls wind nog statig waait;
Maar dat gij gedurig draait,
Of gij neen waarachtig zweert,
Ge 'ebt het van een tol geleerd!
Al wie volgen háren draf,
Delven zelven zich een graf.
Ach wat hoort gij, als de tol,
Tot uw eigen val een hol?