Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche Courant/Jaargang 159/Nummer 139/Hieronimus Aquens alias Bosch

‘Hieronimus Aquens alias Bosch’ door Karel Azijnman
Afkomstig uit de Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche Courant, maandag 16 juni 1930, derde blad, [p. 1-2]. Publiek domein.

[ derde blad, 1 ]Hieronimus Aquens alias Bosch

Seer vermaert schilder obiit 1516.

(Register der Illustre Lieve Vrouwe Broederschap te ’s-Hertogenbosch).

Jérome Bosch est donc bien un peintre, un des plus grands peintres, des plus audacieux, des plus sincères de la fin du premier âge artistique néerlandaise.

(Maurice Gossart, Jérome Bosch (1907) Le faizeur des Dyables de Bois le Duc).

„Tot ’s-Hertoghen Bosch in de Kercken zijn noch zijne wercken”, aldus schrijft Carel van Mander in het Schilder-Boeck van 1604.
Helaas.... hiervan is niets overgebleven. Wij weten slechts dat na de overgave van de stad in 1629 alles verdwenen is. Een groot onherstelbaar verlies voor de stad waar Jeroen Bosch geboren, getogen en in 1516 gestorven is.
Zijne werken — schilderijen en teekeningen zijn schaarsch en behooren tot het belangrijkste der openbare en particuliere verzamelingen in de geheele wereld. De prijzen die ervoor betaald worden zijn zeer hoog, zelfs dan wanneer het niet met zekerheid valt uit te maken of het een eigenhandig werk van hem is of een 16e eeuwsche copie of variante uit zijn school. De moeilijkheid wordt in deze nog vergroot, doordat Bosch zelf dikwijls in herhalingen is getreden.
Hij was een zeer persoonlijk meester met een ongebreidelde fantasie, die anderen sterk onder zijn invloed heeft gebracht. Ook Pieter Breugel den Oude onderging dien, hetgeen vooral tot uiting komt in vele zijner composities die tot voorbeeld gediend hebben voor gravuren.
De tentoonstelling die het Genootschapsbestuur op verzoek van burgemeester van Lanschot in het Centraal Noordbrabantsch Museum heeft georganiseerd, bestaat uit schilderijen, gravuren, boeken en enkele teekeningen.
De schilderijen bevinden zich in de bovenzaal en zijn daar gegroepeerd om het schoone schilderij „de bespotting van Christus”, dat reeds geruimen tijd in het museum aanwezig is, in bruikleen gegeven door den heer Jac. Hageraats in Den Haag (vroeger in de verzameling Chevalier Joseph Kanberlyn d’Amougies).

De gravuren in de Noorderzaal.

Er zijn hier een aantal gravuren geëxposeerd uit de verzameling van het Genootschap, aangevuld met diverse zeer fraaie exemplaren uit de verzameling van Dr. J. C. J. Bierens de Haan te Amsterdam.
Zooals men weet heeft Bosch zelf nòch kopergravuren nòch houtsneden gemaakt. Zij zijn na zijn dood meestal in de 16e eeuw ontstaan na zijne voorbeelden (teekeningen en schilderijen), die daartoe door anderen zijn pasklaar gemaakt. De bekende uitgaven van den 16e eeuwschen Antwerpschen uitgever H. Cock gelden als het meest betrouwbaar en worden goede exemplaren hiervan hoog betaald. Later, tegen het einde der 16e en het begin der 17e eeuw hebben weinig scrupuleuse graveurs-uitgevers, o.a. J. Galle, eenvoudig onder gravuren waaraan Bosch part noch deel gehad heeft zijn naam als „inventor” geplaatst.
De uiterst zeldzame kopergravuren bij zijn leven door zijn vriend Alart Duhameel, een der bouwmeesters van de St. Jan, gemaakt, zijn hier slechts in reproducties aanwezig.
Onder het hier tentoongestelde stip ik even aan het fraaie en zeldzame exemplaar, vroeger verkeerdelijk aan Breugel toegeschreven, „l’homme-arbre” uit de verzameling van Dr. Bierens de Haan, als ook de zeldzame en waardevolle kopergravure „St. Maarten in de Haven”, eigendom van het Genootschap. Deze voortreffelijk geconserveerde prima staat is een schenking van recenten datum. In dezelfde zaal wordt ook de bibliografische tentoonstelling gehouden, dank zij de goede zorgen van de bibliothecaresse van het Genootschap mej. C. Ingen-Housz en hare assistente mej. Th. van Alfen. Deze tentoonstelling is geheel geput uit de bibliotheek van het Genootschap. Een woord van dank dient hieraan toegevoegd aan den kunstenaar Gerard Gerrits voor zijn hulp bij de algeheele inrichting der tentoonstelling.

De schilderijen in de bovenzaal.

In de daarvoor gedeeltelijk ontruimde schilderijenzaal bevinden zich de voor deze tentoonstelling bijengebrachte werken, die als de „clou” te beschouwen zijn en wier tijdelijke aanwezigheid wij danken aan de groote welwillendheid der bezitters, die ons dit kostbaar bezit voor den duur der tentoonstelling toevertrouwden.
Het ligt niet in mijn bedoeling om de [ derde blad, 2 ]kwaliteiten van ieder der aanwezige werken hier afzonderlijk uitvoerig te bespreken. Ik zal mij bepalen tot enkele aanduidingen.

Een schilderij van bescheiden afmeting maar van zeer voortreffelijke kwaliteit en onaantastbaar van eigen hand van Bosch is „de temptatie van den H. Antonius” (inzending van den heer Gutmann). Een geliefd en herhaaldelijk door Bosch op zeer uiteenloopende wijze in beeld gebracht onderwerp. Dit schilderij is een der schoonste, zoo niet het schoonste, dezer expositie.

Een tweede schilderij van hetzelfde onderwerp (inzending van den heer Schmidt—Degener) is eveneens fraai. Hiervan komen een tweetal herhalingen voor in Madrid, een zwakke in het Escorial, een andere, echter van iets later tijd dateerend, in San Francesco il Grande.

„De temptatie van den H. Antonius” (eigenaar de heer ten Cate) „ist der Dritte im Bunde”. Een coïncidentie die zich wel zeldzaam zal voordoen en die voor de bestudeering dezer weergave van hetzelfde onderwerp een bizondere gelegenheid biedt.
Dit mooie schilderij zullen sommigen zich nog herinneren van de Bossche Kerkelijke Kunsttentoonstelling in 1913. Het maakte toen nog deel uit van de verzameling Ch. Léon Cardon te Brussel. De voorstelling is dezelfde als die van het middenstuk van het fameuse vleugelaltaar in het Museum te Lissabon.

De twee vleugels „en grisaille” geschilderd met voorstellingen van de Hel en de Zondvloed en vier medaljons met allegorische religieuse tafereelen (verzameling Franz Koenigs, vroeger in de verzameling Marquis de Chiloedes te Madrid), zijn zeer aparte, ongemeen schoone stalen van zijn hand. De heer Koenigs besloot op het laatste oogenblik om ons ook zijn zeer bekend schilderij „de bruiloft van Kana” te zenden. Hiervoor een woord van bijzonderen dank, want naast het feit dat Bosch hiervan de maker is, doet mij iets in de voorstelling denken aan de maaltijden der leden der IIlustre Lieve Vrouwe Broederschap, zooals Bosch die als lid heeft medegemaakt en waarop „de zwaan” — een geschenk der vorstelijke leden, de z.g. Zwanebroeders — als hoofdschotel rondging.

Een tweede hier aanwezige „Bruiloft van Kana” n.l. die uit de verzameling van Heek heeft wat de compositie betreft buitengewoon veel overeenkomst met het hier vooraf besprokene schilderij en heeft eveneens fraaie kwaliteiten.

Van den heer E. van Lanschot een voorstelling „Christus bevrijdt de Patriarchen uit het Voorgeborgte”. Misschien een reminiscence aan het door van Mander vermelde schilderij van dit onderwerp.

Kopergravure „DI BLAU SCHUIJTE”, Hieronymus Bos inventor.
(Collectie Dr. J. C. J. Bierens de Haan, Amsterdam).
Deze gravure is op de tentoonstelling aanwezig.

Het lijkt mij overbodig bij bekende onderwerpen, als „de bruiloft van Kana” „de temptatie van den H. Antonius” enz. een toelichting te geven. Een ander geval is het met het „Tondalus Visioen”, het hier aanwezige buitengewoon typische staal van de z.g. „diableries” (inzending Beets). Hier heeft de maker evenals Albrecht Dürer, die de Apocalypsus tot onderwerp nam, uit het „Tondalus Visioen” geput. Maar waar de „Openbaring van den H. Johannes” van vrij algemeene bekendheid geacht kan worden, lijkt mij dit allesbehalve het geval met het Visioen van Tondalus. Ik citeer daarom uit het omvangrijke werk „Tondalus Visioen” en „St. Patricius Vagevuur” door Dr. R. Verdeyen en Dr. Endepols. Uitgave der Koninklijke Vlaamsche academie (1914).
Het visioen van Tondalus (omstreeks 1149).
1. Tondalus, een rijk ridder uit Ierland valt op zekeren dag bij eenen zijner schuldeischers (?), van wien hij geld moest ontvangen, dood en blijft er drie dagen liggen, van ’s Woensdags tot ’s Zaterdags. Op het oogenblik dat men hem wil begraven, ontwaakt hij, ontvangt de laatste sacramenten, geeft zijn goed aan de armen en wijdt zich voortaan aan den dienst van God.
2. Zijn ziel had gedurende den tijd dat hij schijndood gelegen had, zoo verhaalt hij zelf, haar lichaam verlaten en had de straffen der verdoemden en de belooning der gelukzaligen gezien.
Eerst komt zij in een donker huis, met duivels gevuld, die haar al hare vroegere zonden verwijten en een lied des doods zingen; zij zijn zwart, dragen groote horens en hebhen klauwen. Zij bedreigen de ziel met den eeuwigen dood en van verwoedheid rijten zij hunne eigene wangen open.
3. God zendt haar in barmhartigheid haar engel-bewaarder om ze uit de klauwen der duivelen te redden, die uit boosheid hierom op elkaar beginnen te slaan. Die engel is een schoone jongeling en van hem gaat een licht uit, klaar als een star. Hij dient tot gids en laat Tondalus de pijnen zien.
In nog 16 afzonderlijke beschrijvingen gaat het verhaal dan verder en eindigt met den terugkeer van Tondalus’ ziel tot haar lichaam en hij die het woord Gods vroeger niet kende, predikt het voortaan met groote ootmoedigheid en innige overtuiging.
Nu rijst — dunkt mij — de vraag waarom Bosch juist deze Iersche legende tot onderwerp koos. Hiervoor is de verklaring niet moeilijk te vinden. Het oudst bekende boek dat in den Bosch gedrukt werd, is een incunabel van 1484 en heeft als titel „Dat boeck van Tondalus vysioen, en hoe dat sijn ziele uut syn lichaem ghenomen was”.
„Gheprent tot hartogenbosch 1484”.
Het eenige hiervan nog bekende exemplaar bezat de Universiteitsbibliotheek van Leuven, maar het is helaas in 1914 in den oorlogsbrand mede ten onder gegaan.
Dit boek hebben Bosch en zijn tijdgenooten natuurlijk gekend en hoewel men zich hieraan niet naar den letter gehouden heeft, was het — dunkt mij — de aanleiding voor de hier aanwezige fantastische hellescène, waarop trouwens in den linker benedenhoek Tondalus met den engelbewaarder voorkomt. Dit schilderij — uit zijn school — is een variante van de z.g. „fantaisie morale” in de verzameling José Lazaro te Madrid.

Het hier gereproduceerde schilderij „Grotesk duel” is van Pieter Huys, een kunstenaar die omstreeks het midden der 16e eeuw te Antwerpen leefde en waarvan zich ook werken in het Museum van het Prado te Madrid bevinden. Het schilderij is zeer interessant, zoowel om het onderwerp als om de schilderkundige kwaliteiten. Op het eerste gezicht lijkt het — naar den geest — een Bosch te zijn, hoewel de voorstelling — een geheel aparte — slechts een zeer „bizarre” fantasie is, waaraan geen moraliseerende bedoeling ten grondslag ligt, terwijl die steeds in het werk van Bosch aanwezig is. Bij nadere beschouwing is in dit schilderij — en vooral in het landschap — de invloed van Pieter Breugel den Oude onmiskenbaar.

16e eeuwsche kopergravure „ST. MAARTEN IN DE HAVEN”.
Hieronymus Bos inventor.
(Eigendom van het Provinciaal Genootschap).
Deze gravure is op de tentoonstelling aanwezig.

Een bizonderheid is de hier aanwezige penteekening van Lambert Lombard (inzending van den heer Lugt), naar een niet meer bestaand schilderij „de Kruisdraging” van Bosch. Zij werd door Lombard in 1556 gemaakt en diende voor de zeer zeldzaam geworden kopergravure, waarvan Gossart in 1907 schrijft: „célèbre estampe dite le Portement de croix”, een compositie van ongeveer veertig figuren. Een exemplaar hiervan bezit het Genootschap. (Zie Noorderzaal.)

Ten zeerste betreurend dat onze stad niet meer kan bogen op het bezit van een eigen werk van Bosch, wil ik toch even de aandacht vestigen op de hier aanwezige goede copie van „de Kruisdraging” naar het origineel, dat zich in ’t Museum te Gent bevindt. Deze copie is eenige jaren geleden door den Bosschen schilder A. van de Laar gemaakt, in opdracht der Vrienden van het Genootschap, die ze aan het Genootschap hebben geschonken, ter plaatsing in het Museum.

Last not least de rekeningen van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap.
Voor zoover mij bekend, zijn dit de eenige bestaande authentieke bewijzen over het leven van Hieronymus Bosch, waarop zich alle schrijvers over hem beroepen, maar die slechts weinige uit eigen aanschouwing kennen. De gemeente-archivaris, de heer H. Ebeling, is zoo vriendelijk geweest de passages die op Bosch betrekking hebben aan een minutieus onderzoek te onderwerpen en deze dikwijls gebrekkig geciteerde notities waarheid getrouw onder aller oogen te brengen.

Helaas het moet hier gezegd worden, vele Bosschenaren hebben nog niet het juiste begrip van de groote beteekenis van Bosch. Moge daarom 17 Juni 1930, de dag waarop meer dan 400 jaar na zijn dood in zijn geboortestad voor hem een standbeeld zal worden onthuld, hierin een ommekeer brengen. Men bedenke dat men in den vreemde ’s-Hertogenbosch meestal slechts kent door hare St Jan en door twee feiten.
Het eerste feit is de verovering van deze sterke veste door Frederik Hendrik in 1629 en het tweede is de wetenschap dat Hieronymus van Aken „zich noemende Bosch” hier zijne meesterwerken gemaakt heeft.
Het eerste feit betreft — hoe men er overigens ook over denken moge — een nederlaag, het tweede is en blijft een glorie,' onafscheidelijk aan Den Bosch verbonden.

KAREL AZIJNMAN.

[ derde blad, 4 ]
 
DE TEMPTATIE VAN DEN H. ANTONIUS, van Hieronymus Bosch.
(Collectie F. Schmidt—Degener, Amsterdam).
Dit schilderij is op de tentoonstelling aanwezig.
 
„GROTESK GEVECHT”, van Pieter Huys. Eerste helft der 16e eeuw.
(Collectie Kunsthandel P. de Boer, Amsterdam).
Dit schilderij is op de tentoonstelling aanwezig.