Reize door de majorij van 's Hertogenbosch/Negende Brief
← Achtste Brief | Reize door de majorij van 's Hertogenbosch (1799) door Anoniem (toegeschreven aan Stephanus Hanewinkel). | Tiende Brief → |
Uitgegeven in Amsterdam door Saakes, Anthony Bernard. |
NEGENDE BRIEF.
Vriend S........!
Bijna veertien dagen heb ik mij reeds hier te Helmond opgehouden, en nog heb ik geenen brief van U ontvangen. – Hoe komt dit toch, lieve Vriend! ik hoop niet, dat 'er eenig ongeluk met U of de uwen is voorgevallen. – Ik durf niet langer wachten, dus wil ik de pen opvatten, in hoop, dat ik op den eerstkomenden postdag eenige letteren van U zal ontvangen. – Ik wil U dan, in deezen brief het een en ander, dat ik gezien heb, en mij bejegend is, optekenen. – Ik wil U dan
[ 58 ]
- Het merkwaardige van het Steedjen Helmond meiden; dan wil ik
- U de nabijgelegene Dorpen doen kennen; en eindelyk
- Wat zeggen van den aart, en het charakter der Inwooners.
Zie zoo! dit gelijkt bijna naar de verdeeling van eene preek. – Helmond is niet groot, en binnen zijne gragten kleiner dan Eindhoven, en ook veel onäanzienlijker, doch buiten liggen nog zeer veele landerijen en ook nog veele, herwaards en derwaards verspreide, boeren wooningen en andere huizen, zoodat de uitgebreidheid van het grondgebied van Helmond vrij groot is. Het ligt aan de rivier de Aa, welke zoo groot niet is als de Dommel, welke voorbij Eindhoven stroomt. Helmond, is in voorige tijden versterkt geweest, gelijk men duidlijk zien kan en aan den wal, welke 'er rondom gelegen heeft, doch thands met den overigen grond gelijk gemaakt is, en aan twee poorten, waarvan de ééne, de donkere poort genoemd, nog bijna in haar geheel is. – De Kerk is een groot gebouw, zij moet, vooräl van binnen, zeer schoon geweest zijn, doch thands is zij zeer vervallen. In den jaare 1795. hebben de Roomschen van dit Stadjen en van andere Dorpen 'er al den huisraad, dat is boeken, kussens enz. der Hervormden in vernield, enkel en alleen uit baldaadigheid en religiehaat. De tooren is niet onäartig en voorzien met een ellendig klokkenspel. – De Roomschen hebben hier eene [ 59 ]prachtige, schoone en groote Kerk, voorzien met een zeer goed Orgel, en evenwel willen zij den Hervormden de groote Kerk, schoon veel slechter, ontneemen; denk hier, mijn Vriend! dat die Kerk in voorige tijden ook door eenen Bisschop is ingewijd geweest, en Gij hebt het raadsel ontknoopt. Een gewijde Kerk mag, dit is een algemeene stelregel, niet in de magt van de Geuzen blijven. – Aan de zuidzijde van dit Stadjen ligt een Kasteel, hebbende in voorige tijden gediend tot verdeediging en bescherming van hetzelve; het is een sterk, oud en prachtig gebouw, het geen in de menigvuldige Oorlogen tusschen de Hertogen van Gelder en Braband nog altijd onbeschadigd is gebleeven, want Helmond is in die Oorlogen tweemaal bijna geheel verbrand; de eene reis bleef niets bevrijd van den brand als de Kerk, het Kasteel, en één huis, het geen 'er, zo ik wel heb, nog staat. In één der vertrekken van het Kasteel vind men het volgend, eenigzints raadzelächtig opschrift op deeze wijze:
BE BIS BIA OSA.
Dit opschrift laat zich gemaklijk oplossen, als men tusschen de woorden, die boven malkandelen staan, het woordjen super dat is: boven 'er invoegt, en dan leest men: O superbe! quare superbis? quia superbia Deo superosa. Het laatste onlatijnsch woord, denklijk door den eenen of anderen Monnik gesmeed, om toch het super te [ 60 ]kunnen behouden, moet dan betekenen: zeer gehaat, en dan is alles duidelijk. – Ik moet U hier ook met een paar woorden herinneren, dat Helmond de geboorteplaats is van den beroemden Historie-Schilder Lucas Gassel. – Even buiten dit stadjen ligt een aangenaam Bosch, behoorende aan den Heer van deeze plaats, men noemt dat Bosch hier het Park, hetzelve is de algemeene wandelplaats der Helmonders, vooräl des Zondags; ik heb in hetzelve reeds verscheiden uuren zeer aangenaam doorgebragt. – – Eén groot half uur van Helmond ligt het Dorp Aarle; oulings, zegt men, wierd dit dorp Adelree genoemd, wegens den Adel, die zich hier ten tijde der oude Hertogen, welke dikwijls op het Kasteel van Helmond zich bevonden, ophield, om dus digt bij het Hof te weezen. Men telt bij en rondöm Aarle nog eenige Kasteelen, schoon 'er reeds verscheiden geheel vernietigd zijn, die outijds door den Adel bewoond wierden. Elk Dorp in de Majorij bijna heeft een Kasteel, doch op deeze plaats zijn 'er verscheiden, en dit kwam, zegt eene oude overlevering, hier van: Voor onheuglijke tijden (toen moet dit immers zeker gebeurt zijn) reisde de Duivel, met zijnen ledigen tijd geenen weg weetende, met eenen zak vol Kasteelen door de Majorij, en hij zettede op elk Dorp één Kasteel ter neder, toen hij aan ieder Dorp 'er één gegeeven had (de Duivel was toen wel mild), kwam hij met het overschot (hij had zeker 'er eenigen voor het breeken mede genomen) te Aarle, waar hij het restjen neêr [ 61 ]smeet. Ik zou liever denken, dat 'er, wegens de zwaare vracht, een gat in den zak was gesleeten, waardoor hij ze hier alle, die hij nog overig had, verloor, want 'er zijn eenige Dorpen hier digt bij, die geene Kasteelen bezitten. – De Kerk van Aarle is een zeer net gebouw; men vind hier ook een Kapel, welke thands dient voor eene School en Raadhuis, deeze was voor omtrent twee eeuwen zeer vermaard wegens een zoogenoemd miraculeus Lieve Vrouwen-beeld. Bisschop Masius, van welken ik U reeds iets gemeld heb, schreef een geheel boekjen over de wonderwerken, door het Maria-beeld te Aarle, verricht; dit boekjen word altijd zeer duur gekocht en verkocht van de Roomschen, en van hun geloofd als een Euangelie. – Voor eenige jaaren heeft men dit beeld naar 's Hage gevoerd, omdat men niet ophield, om bij deeze Kapel veele bijgeloovigheden te pleegen, deeze gaan thands weêr hun' gang; 's avonds en zelfs bij dag vind men hier veel Volks, ook van andere Dorpen, die om deeze Kapel, onder het prevelen van Pater-nosters en Ave-Maria's, op hunne knieën rondkruipen. Te Aarle hebben de Roomschen meer dan eens de Kerk der Gereformeerden geslooten; zij besmeerden de deur met menschendrek; hebben zelf in het midden der Kerk hun gevoeg gedaan, en smeeten met steenen door de glazen onder het verrichten van den Godsdienst. – Onder Aarle behoort ook het Dorpjen Rikstel, hebbende eene bijzondere Kerk; in aêloude tijden vond men hier een Klooster der [ 62 ]Tempelieren; de Ridders van Maltha bezitten hier nog eene groote boeren hoeve en eenige landerijën. – De Roomschen eischen op deeze Dorpen ook de Kerken der Hervormden, schoon hunne Kerk onëindig beter en ook beter gelegen is. – Ik heb een stuk gezien door een' Advocaat opgesteld, om het recht der Roomschen op de Kerken te bewijzen; nooit zag ik een rampzaliger opstel, stijl, taal, spelling, bewijzen, alles was armhartig en hing aan malkaêr als heet zand; ik hoor, dat alles wat die man schrijft, altijd zoo ellendig is, en evenwel doet hij zijn best; doch als men doet wat men kan, en daarbij eene groote verbeelding van zich zelven heeft, dat is immers genoeg. – Van Aarle wandelde ik door een aangenaam dreefjen van berkenboomen naar Beek, en vervolgends naar Lieshout. Deeze twee Dorpen hebben niets merkwaardigs – Aarle, Beek en Lieshout zijn in oude tijden en nog berucht geweest wegens het slecht charakter der Inwooners; hiervan is nog het oud gezegde bekend:
Beek zonder moordenaars!
Aarle zonder hoeren!
Dan zal de waereld niet lang meer doeren!!
Van Lieshout wandelde ik wederom naar Helmond langs het Kasteel van Krooi; hetzelve is een oud gothisch gebouw, het is zeer wel onderhouden, ligt zeer aangenaam digt bij een klein [ 63 ]Beekjen, en vertoont zich zeer schoon voor den nieuwsgierigen vreemdeling. Men vind bij hetzelve schoone Bosschen, en aanlokkende door kunst aangelegde Wandeldreeven, met zeer veel genoegen beschouwde ik dezelve, en na dezelve, zoo veel mij de tijd toeliet, doorkruist te hebben, kwam ik gisteren avond zeer vermoeid (ik had ook eene groote wandeling gedaan) weêr hier. – Ik moet hier eindigen, want het loopt naar den middag; en ik wil eerst nog naar het Park wandelen. – Heden na den middag gaa ik weêr uit, om nog eenige andere Dorpen te zien, en na dezelve bekeeken te hebben, schrijf ik U verder. –
Ik heb ook het Dorp Stiphout gezien, doch 'er niets merkwaardigs aangetroffen. Met eene soort van huivering betrad ik den grond van dat Dorp, wijl hier voor een jaar twee drie een geval is voorgevallen, dat bijna alles in ontmenschtheid te boven gaat. Dit geval sproot ook al voord, even gelijk de andere gevallen, die ik u verhaald heb, en die alle sedert één jaar zijn gebeurd, uit eenen verfoeiëlijken Godsdiensthaat. – De Drost, een Gereformeerd man van ruim zeventig jaaren, moest hier eenige zaaken, die zijn ambt medebragten, verrigten; op het Raadhuis bij de Schepenen gekomen zijnde, wierd hij door vier belhamels overvallen, deeze ontnamen hem zijn goud horologie, deeden hem tagtig guldens betaalen, scheurden zijnen rok in stukken, sloegen hem [ 64 ]eenige gaten in het hoofd en eenige tanden uit den mond; vervolgends smeet men hem op den grond, en eene tafel omgekeerd op hem, waaröp zij gingen slaan danzen; toen gaven zij hem jenever met zijn eigen bloed te drinken, en deeden hem, wijl hij een geuze bl....m was, een kruis maaken, in kort – dit, gelijk ik in dien tijd uit de nieuwspapieren, waarin dit geval, nog eenigzints verzacht, verhaald word, overtreft alles in wreedheid; laat mij dus alles, wijl mijn hart voor zulke barbaarsche tooneelen gruwt, verder met een diep stilzwijgen bedekken, en 'er alleen bij voegen; dat die man na dien tijd nooit meer gezond geweest is, maar eindelijk aan de gevolgen van die mishandeling gestorven is. – Even buiten Helmond, op den weg naar Stiphout, ligt ter linkehand een huis (eigenlijk behoort het onder Mierlo), genoemd het Apostelhuis, zijnde gesticht aan het riviertjen de Mierle, omtrent het midden der XVIde eeuw, door eenen Kardinaal Enckevoirt, geboortig van Mierlo, voor twaalf oude mannen boven de vijftig jaaren oud; dit huis had eenige voorrechten, vergund door Paus Clemens VII. en Keizer Karel V. –
Ik ben ook te Nunen geweest. Dit Dorp is groot en vertoont zich niet onäartig; de Kerk en tooren zijn gedeeltlijk ingestort, zijnde dit veröorzaakt, door dat de tooren voor weinige jaaren, herhaalde reizen, door den bliksem zeer sterk getroffen wierd. – Men heeft met levensgevaar de klokken uit den half ingestorten tooren gehaald, vooräl wijl de oudste en grootste eene [ 65 ]gewijde klok was. – Men leest op dezelve een bijna onleesbaar opschrift, zijnde met Monniken letters in Monniken latijn geschreeven. Hier is het:
En cano voce pia q̄ dicor fcā Maria
Ad mea fessa veni qui vis de morte tueri
Signāt mcccc decem noviesqs
Annum quo Nuenen venientis Jan fuit actor
Alles is met kleine letteren geschreeven, uitgenomen de eerste letteren van Jhs, Johannes en Jan. – Zie verder over dit opschrift de Algemeene Vaderlandsche Letteroeffeningen voor 1796, (Mengelw. bl. 454 en 55.) waarin één mijner Vrienden hetzelve, verzeld van eenige aanmerkingen, heeft laaten plaatzen. – De tweede klok heeft niets van aanbelang. – Op de derde leest men met groote latijnsche letteren:
Nvnqvam confvsvs si Deo confisvs.
Ook ziet men nog in het overgebleeven stuk van den Wester-muur van den tooren, op eenen witten steen, het volgend opschrift met groote latijnsche letteren:
HIER RVST S. QVIRINVS.
Deeze Quirinus is de bcschermheilig van Nunen, en ligt hier ook, volgends de oude overlevering begraaven. – Aan bijgeloovigen word [ 66 ]door den Priester ook nog het zoo genoemd St. Quiryn-water verkocht; hetzelve zou zeer goed weezen voor zeere hoofden en kwaade beenen. – – Van Nunen ging ik naar Zon en Breugel. Deeze beide Dorpen worden door de rivier de Dommel van malkanderen gescheiden. De toorens deezer plaatzen zijn zeer schoon en voorzien van hooge spitzen, welke zeer wel naar elkanderen gelijken, en dus denklijk door eenen bouwmeester gesticht. De Kerk van het laatste Dorp is een groot gebouw en eene regte Kruiskerk zonder een eenigen Pilaar en dus een kunststuk. Het gewelf, dat beschilderd is, pronkt met eenige in Monniks-latijn en met Monniken-letters geschreeven opschriften, doch voor het overige zijn die van weinig aanbelang. – Buiten Zon ten westen treft men een geheelen keten van bergen of liever heuvels aan, welke zich zeer ver uitbreiden. Eén deezer heuvels is bekend onder den naam van Potjens-berg, welke zeker de oplettendheid van ieder Natuurkenner waardig is, want in het midden van deezen heuvel of berg treft men eene laagte aan, zoodat, als men in dezelve is, men over de randen van den heuvel niet kan heen zien; deeze laagte is bedekt zelf vrij diep met een geelächtig, doch zeer naar het wit hellend, zand, op de oppervlakte van hetzelve vind men stukjens, het een grooter dan het andere van allerlei gedaante, sommige vrij regelmaatig, bestaande uit eene soort van Oer of IJzerërts; eenigen deezer stukjens zijn hol als een klein bakjen of kopjen; de kinderen verzamelen dikwijls dezelve, om [ 67 ]'er mede te speelen, doch van tijd tot tijd groeiën 'er weêr nieuwen; wegens deeze wonderbaare vorming draagt die berg den naam van Potjens-berg. – Ik keerde van Zon over Nunen weder te rug naar Helmond, bezag nog eens de ruïne van de Kerk en tooren op het laatste Dorp, en zag op het Kerkhof (dit heb ik nog nergens, zoo ver ik weet gezien) bij ieder graf een paal, waaröp de naam van den Overledenen en de tijd van zijn Overlijden gesneden is, en somtijds 'er bij: Bid voor de Ziel. – Sommige graven waren versierd met drie groene kroonen, en op één graf zag ik een witten vierkanten doek liggen, waaröp aan de vier hoeken vier steenen lagen: "wat of dit toch betekent? dit moet ik toch weeten!" zeide ik bij mij zelven. – Den eersten man, die mij niet ver van het Kerkhof ontmoetede, vraagde ik wat dit toch was. – "Dit betekent zeide hij, het graf van eene Kraamvrouw, en zulk eene vrouw word ook altijd door vrouwen gedraagen en begraaven; de vrouwen hebben dan ook altijd den voorrouw." – Gij moet weeten, dat in de Majorij zoo wel vrouwen als mannen het lijk ter begraaving verzellen. – Wat 'er geheimzinnigs of bijgeloovigs in dien vierkanten doek was, dit konde of wilde (Hij scheen zich te schaamen) hij mij niet zeggen. – De met kroonen versierde graven waren van ongetrouwden. – De ongehuwde staat is heiliger dan de gehuwde, dus moesten die dooden ook in uitmunteuder graven liggen, maar – Het huwelijk is bij de Roomschen een Sacrament, en dus moet het [ 68 ]zeker iets heiligs zijn, en hij die dat Sacrament geniet is onheiliger, dan die het niet gebruikt. Hoe strookt dit te samen? Ik meende, dat een Sacrament bij de Roomschen altijd bij den gebruikmaaker iets heiligs uitwerkte, en hier is juist het tegengestelde. – - Bij het beschouwen der graven op deezen Kerkhof reezen gedachten der eeuwigheid op in mijnen boezem. – Hoe veelen liggen 'er hier, op welker grafheuvel men dit vers, uit de Messtäde van den onvergelijkelijken Klopstock, wel mogt plaatzen:
Hoe gerust sluimert hier het kind en den grijsäard, ouders en kinderen, vrienden en vijanden. Ik herinner mij hier eene schoone plaats uit de liederen van Selma van Ossian:
Is een vaste slaap —
t Kussen, daar z' op rusten,
Ligt in 't diepste stof.
Ik geef U hier de vertaaling van den kundigen van de Kasteele, tevens met dien hartlijken wensch, dat hij spoedig zijne vertaaling (zij is waarlijk een meesterstuk) van Ossian voltooië – Dan waar dwaal ik heên.
Ik moest U nu ook nog wat zeggen van den aart en het charakter der Inwooners van Helmond en andere Majorijënaars, doch dit spaar ik, want mijn [ 69 ]brief is evenwel groot genoeg, tot eenen volgenden brief, en blijf intusschen met een sterk verlangen naar eenen brief van uwe hand, altijd uw