Rotsgalmen/De Babelsche torenbouw

Landzang Rotsgalmen (1854) door Willem Bilderdijk

De Babelsche torenbouw

De negentiende eeuw
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants.
[ 62 ]
 

De Babelsche Torenbouw.

  Wanneer ’t ontzachbre berggevaart’
Uit Sennars dal zich hemelwaart
Verhief, en de Almacht uit de wolken
Op ’t woest gewemel neder zag,
Wat werd, nog onverdeelde Volken,
Van u op dien geduchten dag?

Een onbegrijplijk misverstand
Verwoeste d’ arbeid van uw hand,
Verwarde uw spraak, uw denkvermogen.
De band die u vereenigd hield,
Was in een oogwenk losgetogen;
Uw doel, uw oogmerk lag vernield.

Daar vloog uw vaste bond uit één;
Daar lagen tegels, leem, en steen,
In nutloos saamgetaste hoopen.
’t By één geschoolde mierennest
Was in een oogenblik verloopen,
Als door des wandlaars voet verprest.

Wat keert ge u dan, misleide drom,
Tot d’ eens verstoorden bouw weêrom,
En dreigt de Godheid van benenden?
Rijst, steigert! maar, verkeerd geslacht,
’t Is God die met de onzinnigheden
Van ’t Hem bestrijdend stofkind lacht.

Ja stapel vrij, verdwaasde schaar,
Geen steen- en steenlaag op elkaâr,
Maar berggevaart’ op berggevaarte
[ 63 ]Tot boven ’t wolkgespansel op;
Daar stort zy door haar eigen zwaarte,
En plettert uw vermeetlen kop.

Neen, God behoeft geen bliksemstraal,
Op dat hy ’t al tot gruis vermaal;
Reeds hoort gy ’s aardrijks bodem kraken;
Daar wankt, daar buigt de ontzette kruin,
En ’s afgronds ingewanden braken
Hun vuurgloed over ’t stuivend puin.

Beeft, woestaarts, in uw overmoed
Die niet dan tot verderving spoedt;
Beeft voor ’t ontzachlijk Alvermogen;
Eer ’t vlammend wraakzwaard vreeslijk blinkt,
En gy by ’t God onteerend pogen
In ’t grondelooze wee verzinkt!

 1806. Hamburg.