Rotsgalmen/Rozen
← Ouderenkommer | Rotsgalmen (1854) door Willem Bilderdijk | Aan den Koning → |
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants. |
Rozen.
Neen, geen roos om ’t hoofd gestrengeld!
JEZUS droeg een doornenkroon: —
Tranen, met zijn bloed gemengeld,
Nett’en de uitgebleekte koon: —
En zou ons de gloed der rozen,
Ons de dartle lust der aard’,
Kaak en voorhoofd mogen blozen,
Wien het oog op Jezus staart? —
JEZUS droeg een doornenkroon: —
Tranen, met zijn bloed gemengeld,
Nett’en de uitgebleekte koon: —
En zou ons de gloed der rozen,
Ons de dartle lust der aard’,
Kaak en voorhoofd mogen blozen,
Wien het oog op Jezus staart? —
Ja! Wy mogen rozen plukken
Uit de ruime wareldtuin.
Bloemen op het voorhoofd drukken,
Kransen vlechten om de kruin.
Zijn wy levende eeraltaren
Waar het Christenvuur op gloeit,
HEM bekranst met eppeblaâren
Waar de vreugderoos door bloeit!
Uit de ruime wareldtuin.
Bloemen op het voorhoofd drukken,
Kransen vlechten om de kruin.
Zijn wy levende eeraltaren
Waar het Christenvuur op gloeit,
HEM bekranst met eppeblaâren
Waar de vreugderoos door bloeit!
Hy, Hy droeg voor ons de doornen
Die Zijn bloed ons heeft verzacht;
Hy die de in het bosch verloornen
Tot Zijn schaapskooi wederbracht!
Schooner doet Hy ze ons herbloeien
In Zijn eeuwig Paradijs;
[ 29 ]Maar ook deze die hier groeien,
Zijn Zijn goedheên tot bewijs.
Die Zijn bloed ons heeft verzacht;
Hy die de in het bosch verloornen
Tot Zijn schaapskooi wederbracht!
Schooner doet Hy ze ons herbloeien
In Zijn eeuwig Paradijs;
[ 29 ]Maar ook deze die hier groeien,
Zijn Zijn goedheên tot bewijs.
Plukken wy die vreugdebloemen,
Kransen we ons; maar Hem ter eer’;
Wy, die ons naar Jezus noemen,
Onz’ en aller schepslen Heer!
Die het brood uit ’s aardrijks voren
Tot verzading rijzen doet;
Die de muskadel doet gloren
Tot verheuging van ’t gemoed!
Kransen we ons; maar Hem ter eer’;
Wy, die ons naar Jezus noemen,
Onz’ en aller schepslen Heer!
Die het brood uit ’s aardrijks voren
Tot verzading rijzen doet;
Die de muskadel doet gloren
Tot verheuging van ’t gemoed!
Ach! dat brood, die hartverkwikking,
Strekt niet slechts tot lijfsgenot;
(Wee, wien ze aas zijn tot verstrikking!)
Jezus leeft er in als God.
Heilig zij ons ieder druppel,
Ieder mondvol, die ons laaft!
Voel het dankbaar, juich en huppel,
Boezem, aan geen aardsch verslaafd!
Strekt niet slechts tot lijfsgenot;
(Wee, wien ze aas zijn tot verstrikking!)
Jezus leeft er in als God.
Heilig zij ons ieder druppel,
Ieder mondvol, die ons laaft!
Voel het dankbaar, juich en huppel,
Boezem, aan geen aardsch verslaafd!
Jezus leeft in al die gaven;
Smaak uw Heiland, Christenhart!
Alles kan Zijn Godheid staven,
Wien geen wareldnet verwart.
Voel Haar in die teedre weelde,
Voorsmaak van de Hemelvreugd,
Die geene aardsche lust ooit teelde,
Geen gewaande Heidnendeugd!
Smaak uw Heiland, Christenhart!
Alles kan Zijn Godheid staven,
Wien geen wareldnet verwart.
Voel Haar in die teedre weelde,
Voorsmaak van de Hemelvreugd,
Die geene aardsche lust ooit teelde,
Geen gewaande Heidnendeugd!
Geef, ô Heiland u te danken!
Geef dien dank die ’t hart ontzwelt!
Schiet’ hy uit als wijngaard-ranken;
Als de graanoogst op het veld!
Offren we U geheel ons leven,
(Ach, hoe weinig heeft dit in!)
Die ons ’t uwe hebt gegeven,
Uit volmaakte menschenmin!
Geef dien dank die ’t hart ontzwelt!
Schiet’ hy uit als wijngaard-ranken;
Als de graanoogst op het veld!
Offren we U geheel ons leven,
(Ach, hoe weinig heeft dit in!)
Die ons ’t uwe hebt gegeven,
Uit volmaakte menschenmin!
Leer ons dulden, en — genieten,
Met gelijke dankbaarheid;
Laat geen zucht ons hart ontvlieten
Die geheimen hoogmoed vleit!
En dan strenglen we, ook in ’t lijden,
Roos by doornen om het hoofd,
Als Vorst Jezus toegewijden,
Door Zijn bloed de Hel ontroofd!
Met gelijke dankbaarheid;
Laat geen zucht ons hart ontvlieten
Die geheimen hoogmoed vleit!
En dan strenglen we, ook in ’t lijden,
Roos by doornen om het hoofd,
Als Vorst Jezus toegewijden,
Door Zijn bloed de Hel ontroofd!
1823.