De Stijl/Jaargang 4/Nummer 2/Rondblik

In­lei­ding tot de nieu­we vers­kunst De Stijl, Jrg. 4, Nr. 2
(februari 1921)

‘Rondblik’ door [Theo van Doesburg], p. 26-31.

Ont­van­gen boe­ken en tijd­schrif­ten

[ 26 ]RONDBLIK.

Italië. — Casa d’Arte Italiana (Roma). Dit, in Maart 1919 gestichte kunsthuis, onder directie van Prampolini [ 27 ]en Recchi, stelt zich ten doel, met alle middelen: exposities, het houden van lezingen, concerten, kunstenaarscongressen, anti-naturalistische, synthetische tooneelopvoeringen, het uitgeven van brochures, boekwerken enz., de avant-gardistische kunst — ongeacht nationaliteit — te protegeeren. Uit de ons toegezonden circulaire citeeren wij ’t volgende:
a. constituer un foyer d’activités esthétiques emprountées eux tendences de la plus haute modernité;
b. aider la production et le développement des arts appliqués (ameubelement; intérieurs scénographie etc.);
c. instituer un bureau de reseignement et de liaison entre les artistes; bureau à caractère local et international.
Tot de medewerkers behooren bijna alle avent-gardistische dichters, schilders en musici van alle naties.
— In de maand April zal hier een tentoonstelling plaats hebben van „La Section d’or”.

— In Italië (S. Lucia) heeft een belangrijke manifestatie der futuristen plaats gehad. Voornaamste woordvoerders waren Vasari en Carrozza. De zaal was stampvol autoriteiten, geestelijken, studenten, professoren, kunstenaars enz. Deze manifestatie was voornamelijk gericht tegen den katholieken godsdienst en de opvoeding, waarin het priesterlijk gezag domineerde. Vele priesters maakten van deze gelegenheid gebruik om den futuristen hun „diabolische” opvatting der liefde te verwijten, hetgeen door de futuristen beantwoord werd met den uitroep: „Castrateli”. De manifestatie, die van groote historische beteekenis wordt geacht, duurde verscheidene avonden, werd afgewisseld met moderne muziek en besloten met de kreten „abbasso i preti” (weg met de priesters), hetgeen weer beantwoord werd met „abbasso gli arrostitori” (weg met de heethoofden [woordelijk gebradenen]). De futuristen, die zeer grooten aanhang vonden, bedoelden met deze manifestatie een nieuwe campagne in te leiden.

Engeland. — Naar een onzer lezers uit Londen meldt, wordt de combinatie der Engelsche moderne kunstenaars, welke even voor den oorlog (Juni 1914) onder den titel [ 28 ]
 
 
ALDO FIOZZI. VALEURS ABSTRAITS (1920).
Wij reproduceeren dit werk als specimen van da­da­ïs­ti­sche kunst­uiting door Al­do Fioz­zi, die met Can­ta­rel­li de da­da­ïs­ti­sche be­we­ging in Italië leidt.
 
[ 29 ]„Blast” een lijvig boekwerk, bij wijze van tijdschrift, uitgaf, voortgezet onder den naam „Coterie” Zij geeft eveneens een boekwerk uit met eenige reproducties, doch voor het merendeel letterkundig werk. De kubist Wyndham Lewis, de geestige schrijver van „The Caliph’s Design” waarin o.a. de architecten tot radicale vernietiging van het oude worden aangezet („Architects! Where is your Vortex?) maakt deel uit van dezen groep.
’t Schijnt wel dat het nationalistisch-eenzelvige individualisme der Engelschen een groote aesthetische activiteit ten eenenmale onmogelijk maakt. Na het bezoek van Douglas Goldring aan onze Redactie, met het doel een inniger verband tusschen de moderne Engelschen en Hollanders te scheppen, hadden wij een meer op collectieve ontwikkeling gerichte activiteit verwacht. Dit geldt trouwens niet alleen Engeland .... Het hoog geroemde internationalisme bestaat — wij spreken hier uit ervaring — grootendeels nog maar uit woorden. (Uitgezonderd bij de familie Dada). De internationale rev. kunstpolitiek, — als we het zoo eens mogen betitelen, — verkeert nog maar in haar eerste dtadium en de gemeen plaats „internationaal” moet meestal dienen om nationale belangen te behartigen.[1]

Frankrijk. — „L’Esprit Nouveau”. Van de groote menigte te Parijs verschijnende periodieken der Avant-garde is „L’Esprit Nouveau” verreweg het belangrijkste. Dit tijdschrft, dat in October werd gesticht en onder de directie van den dichter Paul Dermée de sympathie won van alle moderne kunstenaarsgroepen, wijdt zich aan de algemeene belangen voor een West-Europeesche kultuur. Hoe vèrstrekkend [ 30 ]het terrein is dat de redactie wenscht te bestrijken, blijkt niet slechts uit den ondertitel: Revue Internationale Illustrée de l’activité contemporaine’. (Littérature Architecture, Peinture, Sculpture, Musique, Sciences Pures et Appliquées, Esthétique Expérimentale de L’Ingénieur, Urbanisme, Philosophie, Sociologique, Economique, Sciences Morales et Politiques, Vie Moderne, Théatre, Spectacles, Les Sports, Les Faits) maar ook uit de vele en dikwijls van modern inzicht getuigende artikelen. Het groot aantal reproducties dat dit tijdschrift zich kan veroorloven, maken het mogelijk van belangrijke voorgangers der nieuwe kunst een volledig beeld te geven. Zoo verschenen in de vier nummers die reeds het licht zagen, biografieën over Seurat, Picasso, Cézanne, Lipchitz, Léger e. a. Naast deze biografieën publiceerde dit tijdschrift vele belangrijke artikels, die van veel nut zijn om zich in de nieuwe esthetiek te oriënteeren. Eén artikel waarop wij in een volgend nummer nog eens de aandacht zullen vestigen, door er eenige fragmenten uit te lichten is „Trois Rappels à M. M. les architectes.” door den modernen franschen architect Le Corbusier-Saugnier is van veel belang. Uit deze, met vele reproducties toegelichte manifesten over architectuur blijkt ten duidelijkste, dat de begrippen die reeds vanaf 1917 in „De Stijl” over de architectuur werden ontwikkeld door J. J. P. Oud, Robt. van ’t Hoff, v. Doesburg e. a. nu ook in Frankrijk, dat zich op architectonisch gebied moest beperken tot imitaties en restauraties van 17e en 18e eeuwsche „stijlen” zich beginnen baan te breken.
Van de vele andere artikelen stippen wij als bijzonder verhelderend de volgende aan:
In no. 1: „L’Esprit Nouveau”; „L’Esthétique nouvelle et la science de l’art (Victor Basch); Découverte du Lyrisme” (Paul Dermée); „Sur la Plastique” (Ozenfant en Ch. E. Jeanneret); „La musique Polonaise” (Henry Prunières); „L’Esthétique du Cinema” (B. Tokine); Le Cirque, art nouveau” (Céline Arnauld); „Calligrammes” (Louis Aragan); „Picabia” (G. Ribemont-Dessaignes) enz.
In no. 2: „Erik Satie” (Henri Collet); Ornement et Crime [ 31 ](Adolphe Loos); „Lipchitz” (Paul Dermée); „La Rythmique” (Alb. Jeanneret): „Les Maisons Voisin” (Le Corbusier-Sougnier);
In no. 3: „ Gongora et Mallarmé (Zdislas Milner); „La Musique en Russie Soviétique” (E. L. Fromaigeat); „Poésie = Lyrisme + art” (Paul Dermée); „La Typographie” (Christian); Le Music-Hall (René Bizet).
In no. 4: „Le Purisme” (Ozenfont et Jeanneret); „Penseés d’Hier et de maintenant” (***); „Fernand Léger” (Maurice Raynal) „L’esthétique de Proud’hon.
Het doel van „L’Esprit Nouveau” een projectie te geven van alle afmetingen van de geestelijke activiteit van onzen tijd, alle teekenen op te sporen van een Europeeschen stijl is ons bijzonder sympathiek. Daar deze teekenen nog te sporadisch zijn is het gevaar van eclectisme niet uitgesloten. Onder Paul Dermee’s leiding kunnen wij daaromtrent echter gerust zijn.


  1. In verband hiermede verwijzen we naar een hoofdartikel in nummer 8 van het betrouwbare, oprechte tijdschrift „Les Humbles”. (Revue Littéraire des Primaires), waarin de redacteur Wullens, aan de hand van feiten het gebrek aan ernst en belangeloosheid van zekere vermogende leden der Clarté-groep verwijt. Volgens Wullens is het dezen heeren er slechts om te doen achter welk masker dan ook: een rol te spelen. „Et vivent les bonnes petites rentes qui permettent de se la coulour douce tout en se lamentant sur le peuple qui crève de faim”.

Overige vindplaatsen bewerken

  • Ad Petersen (ed.; 1968) De Stijl [vol] 2. 1921_1932. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 19-22.