Uit stilte en strijd/De man met de schoffel

[ 64 ]

XXXIII.

DE MAN MET DE SCHOFFEL.

(Uit het Amerikaansch: The Man with the Hoe" van Edwin Markham.)

Geschreven na het zien van Millet's bekende schilderij.

 „En God schiep den mensch naar Zijn beeld,
 Naar het beeld van God schiep Hij hem”.
 Genesis.


Gebogen door der eeuwen wicht leunt hij
Op zijne schoffel, starend naar den grond,
De leegheid van geslachten in 't gelaat,
En op zijn rug de lading van de weerld.
Wie maakte hem dood voor wanhoop en geluk,
Een ding dat nimmer lijdt en nimmer hoopt,
Dom en verdoofd, een broeder van den os?
Wie trok en dreef deez' wilde kaak omlaag?
Wiens hand douwde dit voorhoofd zoo terug?
Wiens adem blies het licht uit in dit brein?
Is dit het ding dat God het leven schonk
Om te regeeren over zee en land;
Om starre' en heemlen voor zijn macht te meten;
De drift te voelen tot onsterflijkheid?
Is dit de droom van Hem die zonnen schiep
En 't blauw heelal bestraalde met Zijn licht?
In heel de hel, tot in haar laatste kolk,
Is er geen wezen vreeslijker dan dit —
Geen grooter schreeuw om 's werelds blind begeer —
Geen dieper merk en teeken voor de ziel —
Geen zwaarder dreiging tegen het heelal.
[ 65 ]Wat afgrond tusschen hem en de engelen!
Slaaf aan het rad van de' arbeid, wat zijn hem
Een Plato en de vlucht der dichteren?
Wat de eindelooze toppen van het lied,
De morgenstond, het blozen van de roos?
Uit dezen gruwbren kop zien eeuwen leed;
Haar treurspel hangt op dien gebogen rug;
Uit dezen gruwbren kop roept menschlijkheid,
Misleid, beroofd, ontheiligd en onterfd,
Haar aanklacht voor de rechters van de weerld,
Een aanklacht die ook een voorspelling is.

O wachtgen, meesters, heerschers in elk land!
Is dit het maaksel dat gij Gode geeft,
Dit leelijk ding, ontwricht en uitgebluscht ?
Hoe richt gij ooit deez' gruwel weder op;
Hoe wekt ge hem weder tot onsterflijkheid;
Hoe laat gij hem weer opzien tot het licht;
Hoe zaait ge in deze ziel muziek en droom
En maakt de onheugelijke schande goed,
Al 't trouwloos onrecht, al 't onheelbaar leed?

O machtgen, meesters, heerschers in elk land!
Hoe maakt de toekomst eens deez' reekning op?
Wat antwoordt ze op zijn wilde vraag in 't uur
Dat oproers stormen schudden aan de weerld?
Hoe zal het koninkrijke' en koon'gen gaan —
En allen die hem maakten wat hij is —
Als deze stomme schrik 't woord vraagt voor God,
Aan 't einde van der eeuwen spraakloosheid?