Uit stilte en strijd/Waakt op proletaren

[ 43 ]

XX.

WAAKT OP PROLETAREN!


Het is lente geworden — waakt op proletaren!
Wekt elkaar voor het teedere feest van den Mei,
En herstelt en hertelt en verzamelt uw scharen —
Weer een jaar van den oorlog op aarde is voorbij.

Weer een jaar is de strijd tusschen menschen gestreden,
Weer een winter van jammer en leed is volbracht,
En weer komt onze stoet langs de wegen geschreden
Als een donkere vlek op de aarde — die lacht.

Zie die lacht! en met al hare bloeiende toppen,
Vol van geurende zomerbeloften, opzwelt
Tot een ruiker van duizend ontelbare knoppen —
En wij hebben de hoofde' en de harten geteld! —

Hoe vaak keert nog die lente voor ons proletaren,
Hoe vaak gaat zij voorbij aan ons zonneloos hart —
Tot hoe lang neemt de greep van een groep tollenaren
Ons het loon van den arbeid — de vrucht onzer smart ?

Wanneer zullen die vaandels het lentefeest vieren,
Niet verstrooid hier en ginds, als een bloem in de wei,
Maar vereend tot een leger van roode banieren,
Naast elkaar — als een land roode tulpen in Mei ?

[ 44 ]
Wanneer bloeien ook ons al de doornige hagen,
Wanneer komt ook voor ons eenmaal de lentedag,
Die ons niet meer een kruis op de schouders ziet dragen,
Maar een bloeiende twijg — en een bloedroode vlag! —

O hij wacht ons, hij wenkt ons — waakt op proletaren!
Want het is onze adem die die lente wekt,
Want het is onze schoot die die lente zal baren
En ons hart waaruit ze eenmaal haar levenskracht trekt!

O hij komt, want hem draagt ge in uw hoopvolle handen,
Hij ontbloeit aan uw lichaam, hij bot uit uw bloed —
De dag dien we als een vuur in ons oog voelen branden,
Die de duistere verte verlicht met zijn gloed.

't Is de dag die met iedere lente ons nadert,
't Is de dag der bevrijding — de dag van den Mei —
't Is de dag die gansch 't volk om ons vaandel vergadert —
O zij allen — zij allen — en niet alleen wij! —

Het is lente geworden — waakt op proletaren!
Wij zijn nog maar een zwervende stem in de lucht,
Wij zijn nog maar de gidsen en de martelaren,
Wier gebeent' die toekomstige lente bevrucht.

Maar gelijk elke lente al haar glanzende loover,
Al haar weelde opbouwt uit het schamele zaad
En zich breidt als een bloeiende zegening over
Al het oude, dat rot en vervalt en vergaat, —

[ 45 ]
Zoo groeit eens op dit dor en ellendig verleden,
Als de dag uit het duister, als 't koren uit kaf,
Een onkenbare wereld vol liefelijkheden — —
Kameraden eens bloesemt die lente om ons graf!