Van zon en zomer/Aan mijn partijgenoten

[ 58 ]


AAN MIJN PARTIJGENOOTEN


Het leven schatert in de rondte
Zijn wilden waan.
Het stort van alle horizonten
Tegen ons aan!

Wij zien de barre tijden klimmen,
Wier onweer wast,
Slechts onze hand houdt aan haar kimmen
De wereld vast!

Door nevelige sferen gaan wij,
Waar niets meer schijnt,
Aan 't stuurrad van de wereld staan wij
Recht overeind!

Vóór ons zien wij de diepten deizen,
Den dag gedoofd —
In nacht en storm twee starren rijzen: —
Ons hart — ons hoofd!

Hun licht hangt over blinde zeeën
Gerust gericht,
Hun stillen schijn houden zij tweeën
In evenwicht.

[ 59 ]

De boorden en de naven stampen,
Haar bodem kraakt —
De aarde barst uit alle rampen,
Haar koers bewaakt!

Ons wordt de schemer der gevaren
Eén harmonie,
Ons wordt het lied der witte baren
Één melodie!

Ons rijst achter de verre zwerken
Een bleeke schijn,
Ons kan dit leven lief en werken
Gelukkig zijn!

Als eens ons hoofd, teruggebogen,
Ten onder gaat.
Glimlacht in onze doode oogen
De dageraad!

Wij voelen de aarde onder ons beven,
Wij richten haar! —
Broeders! het is zoo mooi dit leven!
Broeders — — zoo zwaar!


Zomer 1901.