Kruisbekvinken Vogelkiekjes (1910) door Jacob Daalder

Over Koperwieken en Beflijsters

Bij de Futen
Uitgegeven in Amsterdam door W. Versluys.
[ 119 ]

XXXVI.


Over Koperwieken en Beflijsters.


We gaan nog even met den lijsterstrikker mee, niet om ons te verlustigen in het werk, dat negatief verheffend is, maar om nog enkele lijstersoorten te leeren kennen.

De Koperwieken zijn aangekomen, en dan hebben de strikkers het druk. In dichte drommen zijn deze vogels uit het Oosten naar hier gevlogen, en hongerig vallen ze aan op de uitgehangen lijsterbessen. Op vele plaatsen [ 120 ]ziet men dan ook een voorwerp, dat zich in den strop verhangen heeft, hier een dood, dat de strik om den nek viel, daar een nog levend exemplaar, hangende aan een poot of vleugel, en vergeefsche moeite doende, om los te komen. Gelukkig maar, dat de strikker met eene handige beweging zoo'n stakker uit zijn lijden helpt. Neen, een hoogstaand werk is het niet, dat lijsterstrikken, maar het is geoorloofd en de vogelaar spot met alle beschermende gevoelens. 't Bezorgt hem een broodje, en zijn gevoel zegt hem, dat menschennood zwaarder weegt, dan het dierenleven. En hoe meer vogels hij vangt en doodt, hoe liever is het hem.

We hebben er gelegenheid door, te zien, dat de Koperwieken maar kleine lijsters zijn; en waarom ze Koperwiek (Turdus iliacus iliacus L.) heeten, blijkt ons, wanneer we even de vleugels optillen. Zie je wel, dat de oksels met de omgeving koperkleurig zijn? Bij de Zanglijsters is dit meer geelachtig, licht oranje. Overigens gelijken de soorten wel wat op elkander, doch de Koperwiek heeft meer steepjes en de Zanglijster meer druppelvormige vlekken op de onderdeelen.

Daar komt weer een troepje Noormannetjes, zooals de strikker de Koperwieken noemt, in het bosch vallen, en de man vermaant ons met den wijsvinger aan de lippen tot stilte. Hij hoopt er weer enkele van te krijgen.

Hier hangt weer een voorwerp, geheel stijf en met de pootjes naar boven getrokken. Aan het nog mat gekleurde vederkleed kan je wel zien, dat het nog een jong diertje is. Arm vogeltje! Moest ge daarvoor uit Siberië of Noord-Rusland komen, de plaats, waar ge het volgend voorjaar ook heengegaan zoudt zijn ter vermenigvuldiging? Stellig [ 121 ]hadden uw ouders, die zoo teederlijk zorgden, u gezongen van het heerlijke, zonnige Zuiden, waar het zoo goed wonen is, wanneer het nest, waarin ge geboren zijt, onder sneeuw bedolven is. En met het groote leger trokt ge mede op, en nu hangt ge daar, roerloos en stijf. Pas geboren, toch verloren!

Zelden komt nog de op IJsland inheemsche vorm van de Koperwiek bij ons voor. Ter onderscheiding wordt deze IJslandsche Koperwiek (Turdus iliacus coburni Sharpe) genoemd. We zullen geen moeite doen, dezen te ontdekken. Maar zie, hier hangt een veel grootere vogel, dien men voor een merel zou houden, doch hij heeft grijze randjes aan de veeren en een witte vlek op de borst. Hij heeft dus, als het ware, een bef voor. Juist, en naar die witte vlek wordt deze merel, want 't is er werkelijk een, ook Beflijster, Kraagmerel, Dominé, Kranslijster, en ook nog wel anders genoemd. Turdus torquatus torquatus L. is zijn wetenschappelijke benaming.

Zie, daar wipt nog zoo'n vogel! Pas maar op, Dominé, dat je ook niet op die bogen wipt, want dan loop je ook groot gevaar! Hou je maar op den grond, want de strikken hangen alle minstens een meter boven den bodem. Dat moet, volgens de Wet, en dat is nog zoo'n beetje om de merels, die ook wel grondlijsters genoemd worden, te sparen. Mochten de strikken tot op den grond hangen, dan zouden zich nog veel meer van die zwarte dieren, die meer hun voedsel op den grond, dan in de boomen zoeken, verhangen.

Broeden doet de Beflijsters maar zeer zelden bij ons. Op den trek kan hij wel eens zeer veelvuldig voorkomen, doch in sommige jaren ziet men er maar weinige, [ 122 ]zoodat het trekken klaarblijkelijk niet ieder jaar langs dezelfde wegen plaats heeft, wat trouwens met meer vogelsoorten het geval is.

Bij geen enkele vogelsoort komt zeker zooveel gedeeltelijk albinisme voor, als bij de Beflijsters. Soms bestaat het in maar enkele witte veertjes, en ook ziet men ze met groote witte vlekken.

Slechts eenmaal is er in ons land gevangen een exemplaar van Turdus obscurus Gmel of Vale lijster, aldus genaamd naar het vederkleed, en wel in 1843. Die soort kunnen we dus eigenlijk niet tot onze avifauna rekenen. Zij behoort thuis in Oost-Siberië, waar ze ook hare broedplaatsen heeft.

En hiermede zeggen we den vogelvanger dank voor de geboden gelegenheid. Voor de lieve lijsters is het wel te wenschen, dat de nieuwe vogelwet spoedig in het Staatsblad komt. Want dan zal het vermoorden van lijsters op groote schaal wel wat verminderen, zoo niet geheel ophouden.